ECLI:NL:RBDHA:2017:7496
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Inbeslagname geluidsopname 112-melding en de afweging van beroepsgeheim en verschoningsrecht
Op 7 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de inbeslagname van een geluidsopname van een 112-melding. Klaagster, een ambulancedienst, diende een beklag in op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, met het verzoek om teruggave van de geluidsopname van een 112-melding die op 11 juni 2017 was gedaan. De rechtbank heeft het beklag op 4 juli 2017 in raadkamer behandeld, waarbij klaagster en de officier van justitie zijn gehoord. Klaagster stelde dat de opname onder het medisch beroepsgeheim valt en dat er geen toestemming van het slachtoffer, dat inmiddels was overleden, kon worden verkregen. De officier van justitie betoogde echter dat er sprake was van veronderstelde toestemming en dat het maatschappelijk belang van waarheidsvinding zwaarder weegt dan het beroepsgeheim.
De rechtbank oordeelde dat de geluidsopname inderdaad medische gegevens betreft die vallen onder het medisch beroepsgeheim. Echter, de rechtbank erkende dat er uitzonderlijke omstandigheden kunnen zijn waarin het belang van waarheidsvinding prevaleert. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de verdenking van doodslag tegen de verdachte en de noodzaak om de waarheid omtrent de gebeurtenissen op de avond van de 112-melding aan het licht te brengen. De rechtbank concludeerde dat de geluidsopname onmisbaar was voor het opsporingsonderzoek en dat de inbreuk op het beroepsgeheim beperkt zou zijn.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beklag ongegrond, waarbij het belang van waarheidsvinding in deze ernstige zaak zwaarder woog dan het beroepsgeheim. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer, onder leiding van voorzitter mr. D.A.C. Koster, en de rechters mr. N.F.H. van Eijk en mr. E.C. Kole, met mr. M. Sepmeijer-Kovacevic als griffier.