ECLI:NL:RBDHA:2017:7449
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in internationale ouderlijke verantwoordelijkheidszaken
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2017, werd een verzoek ingediend door wettelijk vertegenwoordigers van een minderjarige, die zijn gewone verblijfplaats in België heeft, om te mogen procederen tegen een luchtvaartmaatschappij. De kantonrechter moest beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd was om op dit verzoek te beslissen, gezien de internationale context en de toepasselijkheid van de Verordening Brussel-II bis. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de Nederlandse rechter bevoegd kan zijn om te beslissen op vorderingen tegen luchtvaartmaatschappijen, dit niet automatisch betekent dat de Nederlandse rechter ook bevoegd is om beslissingen te nemen over de ouderlijke verantwoordelijkheid van de minderjarige. De kantonrechter concludeerde dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in deze zaak niet was vastgesteld op basis van de relevante verordening, aangezien de minderjarige zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland had. De verzoekers hadden aangevoerd dat er een nauwe band met Nederland bestond, maar de kantonrechter oordeelde dat dit niet het geval was. Daarom verklaarde de kantonrechter zich onbevoegd om op het verzoek te beslissen.