In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in een beroep van B.V. X tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting en een opgelegde boete door de Belastingdienst. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011, waarbij de Belastingdienst een bedrag van € 18.075 aan omzetbelasting, een boete van € 4.518 en heffingsrente van € 2.250 heeft opgelegd. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.C. de Jager, heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar de Belastingdienst heeft deze handhaafd in uitspraken op bezwaar van 9 december 2016.
Tijdens de zitting op 19 mei 2017 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, terwijl de Belastingdienst vertegenwoordigd was door drie personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een onderneming drijft die zich bezighoudt met de verhuur en verkoop van logistieke internet-, alarm- en camerasystemen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder een boekenonderzoek dat door de Belastingdienst is uitgevoerd, en heeft geconcludeerd dat eiseres ten onrechte omzetbelasting als voorbelasting in aftrek heeft gebracht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat de boete van 25% op de naheffingsaanslag niet volledig gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft de boete verminderd tot € 2.019, omdat niet is bewezen dat er sprake was van grove schuld met betrekking tot alle onderdelen van de naheffingsaanslag. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.482. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.