In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en het Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT) over de hoogte van de pensioenaanspraken. De werknemer, vertegenwoordigd door mr. C.F.F. Wilms-aan 't Goor, stelde dat hij gerechtvaardigd had vertrouwd op de informatie die hij van PMT had ontvangen, met name op een aanvraagformulier en een brief van 21 april 2010, waarin de pensioenaanspraken werden vermeld. PMT, vertegenwoordigd door prof. mr. R.H. Maatman en mr. E.M.T. Huijzer, betwistte de geldigheid van deze aanspraken en stelde dat de werknemer niet had kunnen vertrouwen op de informatie omdat deze niet overeenkwam met het pensioenreglement.
De kantonrechter overwoog dat PMT gebonden is aan zijn verklaring, die de werknemer als een eenzijdige rechtshandeling heeft mogen opvatten. De rechter stelde vast dat de werknemer, gezien zijn beperkte kennis van pensioenen, niet had kunnen begrijpen dat de bedragen op het aanvraagformulier niet juist waren. De kantonrechter oordeelde dat PMT de zorgvuldigheid had moeten betrachten bij het verstrekken van informatie over de pensioenaanspraken en dat de werknemer gerechtvaardigd had vertrouwd op de toezeggingen van PMT.
Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat PMT gehouden was om de in de brief van 21 april 2010 en het aanvraagformulier vermelde bedragen aan de werknemer uit te keren. De rechter kende de werknemer een bedrag van € 13.096,31 bruto toe voor de periode tot en met 31 december 2016, evenals een maandelijkse uitkering van € 2.356,24 bruto vanaf 1 januari 2017, en veroordeelde PMT tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van gerechtvaardigd vertrouwen in pensioenregelingen en de verantwoordelijkheden van pensioenfondsen in hun communicatie met deelnemers.