1. Eiseres heeft sinds 15 februari 2010 een pgb voor hulp in de huishouding (einddatum: 15 februari 2015). Zij heeft tijdig verlenging van die hulp aangevraagd. Verweerder heeft haar aanvankelijk een pgb ter grootte van € 9,67 per uur (tarief voor non-professionals) toegekend. Verweerder voert in het kader van de Wmo 2015 een beleid dat bij het vaststellen van de hoogte van toe te kennen pgb's onderscheid maakt tussen tarieven voor professionele- en niet-professionele zorg. Hulpverleners uit het eigen sociaal netwerk rekent verweerder tot de categorie van de niet-professionele zorgverleners. In het geval van eiseres verzorgen een schoondochter en een kleindochter de huishouding. Daarom heeft verweerder haar een lager pgb ingevolge de Wmo 2015 toegekend dan zij onder eerdere wetgeving gewend was. Nog voordat verweerder een beslissing op bezwaar had genomen, heeft hij echter het toekenningsbesluit herzien. Daarbij is verweerder eiseres gedeeltelijk tegemoetgekomen, in die zin dat zij met ingang van 15 februari 2015 een pgb krijgt van € 233,13 in plaats van de eerder toegekende € 104,76 per maand. Met ingang van 8 mei 2016 is dat bedrag echter weer verlaagd naar € 114,29 per maand.
2. Verweerder heeft, voor zover hier van belang, het bezwaar tegen primair besluit I wat betreft de toepassing van het overgangsrecht gegrond verklaard. Hierin is geen aanleiding gezien om dat besluit te herroepen, omdat primair besluit II daarin voorzag. Verweerder heeft het bezwaar tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
3. Eiseres komt in beroep op tegen de toekenning van een pgb overeenkomstig het lage tarief van de niet-professionele zorgverlener. Zij is van mening dat de familieband de professionaliteit van haar zorgverleners niet uitsluit. Zij heeft hen daarom de laatste vijf jaar betaald op basis van het tarief voor professionals. Zij hebben naast de nodige ervaring ook een zogeheten VAR-verklaring aan verweerder overgelegd, maar ook met toepassing van het variabele tarief voor niet-professionele zorgverleners had verweerder een hoger pgb kunnen toekennen dan nu is gebeurd. Het lage tarief kent een zekere bandbreedte (tot maximaal € 20,- per uur). Dat maakt toekenning van de gevraagde € 16,- per uur inclusief vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, vakantiedagen en vervanging bij ziekte mogelijk. Volgens eiseres heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiseres geen € 20,- per uur krijgt. Eiseres voert ten slotte aan dat het pgb 2015 nog steeds niet betaalbaar is gesteld. De toekenning van het pgb liet meer dan een jaar op zich wachten. Eiseres heeft daarom de zorgkosten uit eigen middelen betaald. Omdat de zorgverleners het pgb over 2015 en 2016 moeten declareren bij de Sociale verzekeringsbank, zal hun belastbaar inkomen over 2016 aanmerkelijk hoger zijn dan bij een tijdige toekenning het geval zou zijn geweest. Verweerders vertraagde besluitvorming heeft volgens eiseres dus nadelige fiscale gevolgen voor haar zorgverleners.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Het beroep omvat gezien de gronden alleen nog dat gedeelte van het bestreden besluit waarbij verweerder de toekenning van het pgb op basis van het lage tarief van een niet-professionele zorgverlener heeft gehandhaafd. Daarnaast houdt het beroepschrift een verzoek tot schadevergoeding in bestaande uit fiscaal nadeel in 2016 geleden door de zorgverleners. Het verzoek om vergoeding van vertragingsrente vanwege de langdurige besluitvorming heeft eiseres ter zitting ingetrokken.
4.1 Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert sociaal netwerk als: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.
4.2 Ingevolge artikel 2.1.3, eerste en tweede lid, onder b, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2. bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. In de verordening wordt in ieder geval bepaald op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
4.3 Ingevolge artikel 2.3.6, eerste en vierde lid, van de Wmo 2015, verstrekt het college, indien de cliënt dit wenst, hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
4.4 De gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp heeft ter uitvoering van onder meer artikel 2.1.3 en artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015 de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015 (de Verordening) vastgesteld.
4.5 In artikel 5.1 van de Verordening zijn regels opgenomen voor het pgb. Ingevolge het vierde lid gelden voor het tarief voor een pgb de volgende uitgangspunten:
a) het is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe het pgb besteed gaat worden;
b) het is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen;
c) het bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende maatwerkvoorziening in natura.
Indien de kosten volgens het plan van de cliënt hoger zijn dan het naar het oordeel van het college passende pgb, is er de mogelijkheid dat de cliënt het verschil zelf bekostigt. In het vijfde lid van voornoemd artikel is bepaald dat de hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten. Het zevende lid, aanhef en onder a en b, bepaalt dat een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk, onder de voorwaarden dat het inhuren van personen uit het sociaal netwerk leidt tot effectievere en doelmatige ondersteuning en het inhuren van personen uit het sociaal netwerk gebeurt op basis van een lager tarief dan het ingevolge het derde of vijfde lid vastgestelde tarief voor beroepskrachten. Ingevolge het achtste lid kan het college nadere regels stellen over het pgb.
4.6 Ter uitvoering van onder meer artikel 5.1 van de Verordening, heeft verweerder de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015 (Nadere regels) vastgesteld.
4.7 In artikel 4.1, onder a, van de Nadere regels is bepaald dat het pgb voor ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden als bedoeld in de artikelen 4.3, eerste lid en 4.3, tweede lid van de Verordening in geval van niet-professionele ondersteuning minimaal het wettelijk minimumuurloon en maximaal € 20,00 per uur bedraagt. In het derde lid, onder c, is bepaald dat het pgb voor niet-professionele ondersteuning bij opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk als bedoeld in artikel 4.6 van de Verordening minimaal het wettelijk minimumloon en maximaal € 20,- per uur bedraagt. Ingevolge het vierde lid wordt het uurtarief voor het pgb bepaald met inachtneming van de noodzakelijke deskundigheidsgraad, planbaarheid en onregelmatigheid van de hulp en andere relevante factoren met betrekking tot de voor de cliënt vereiste ondersteuning.
4.8 Eiseres koopt van het haar toegekende pgb zorg in bij haar schoondochter [persoon 1] en haar kleindochter [persoon 2] . Deze personen behoren tot het sociaal netwerk van eiseres zoals gedefinieerd in de Wmo 2015. Verweerder rekent deze personen tot de categorie van niet-professionele zorgverleners.
4.9 De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 17 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1803) overwogen dat uit artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015, in verbinding met artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015, volgt dat de gemeenteraad in de Verordening dient te bepalen onder welke voorwaarden uit het pgb diensten ingekocht kunnen worden bij personen die tot het sociale netwerk behoren en op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. Dit betekent dat de essentialia van het voorzieningenpakket in de Verordening moeten worden vastgelegd. De in dit beroep aan de orde zijnde tariefdifferentiatie behoort tot die essentialia. Dit betekent dat in artikel 5.1, achtste lid, van de Verordening ten onrechte is bepaald dat verweerder, zijnde het college van burgemeester en wethouders, nadere regels kan stellen over de hoogte van het pgb. Verweerder is daartoe niet bevoegd nu artikel 2.1.3, tweede lid, van de Wmo 2015, in verbinding met artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015, daarvoor geen grondslag biedt. 5. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke grondslag en zal daarom wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hierbij wordt overwogen dat verweerder ter zitting weliswaar heeft toegelicht dat, ter reparatie van de onjuiste juridische basis van het bestreden besluit, de tariefdifferentiatie in de Nadere regels zal worden overgeheveld naar de Verordening, maar de rechtbank kan op de wijziging van de Verordening niet vooruitlopen. Verweerder zal gezien het voorgaande een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens gesteld belastingnadeel afwijzen. Blijkens de toelichting op het schadevergoedingsverzoek betreft het geen nadeel dat door eiseres is geleden maar om gestelde schade van de zorgverleners. In deze procedure kan de rechtbank geen oordeel geven over schade geleden door anderen dan eiseres.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal worden bepaald dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.
7. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Nu eiseres niet ter zitting is verschenen, maar zich heeft laten vertegenwoordigen door een niet-beroepsmatige rechtsbijstandverlener komen de reis- en verletkosten van die rechtsbijstandverlener ingevolge artikel 1, aanhef en onder c en d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking. De reiskosten zijn begroot op € 6,27 (openbaar vervoer: [woonplaats] -Den Haag: € 2,77 en Den Haag-Leiden: € 3,50) en de verletkosten op een bedrag van € 100,55 (5 uur á € 20,11).