In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, betreft het een bevoegdheidsincident tussen de vennootschap MVU, gevestigd in Malta, en de vennootschap MFL, gevestigd in Liechtenstein. MVU stelt dat MFL inbreuk maakt op haar auteursrechten door Uniemerken te deponeren die volgens MVU verveelvoudigingen zijn van haar auteursrechtelijk beschermde werken. MVU vordert dat de rechtbank zich bevoegd verklaart op basis van artikel 6 onder e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat het schadebrengende feit zich in Nederland zou hebben voorgedaan. MFL betwist echter de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en stelt dat de schade niet in Nederland wordt geleden, aangezien MVU in Malta is gevestigd.
De rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, omdat MVU niet kan aantonen dat het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan. De rechtbank wijst erop dat rechtspersonen zelfstandige entiteiten zijn en dat de schade die MVU stelt te lijden niet kan worden toegerekend aan MGCWPS, de aandeelhouder van MVU, die wel in Nederland is gevestigd. De rechtbank concludeert dat de vordering van MVU in het incident wordt afgewezen en dat zij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld.
De uitspraak is gedaan op 28 juni 2017 door mr. F.M. Bus, die de rechtbank in deze zaak voorzat. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen, en veroordeelt MVU in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.065,-.