Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
[naam] van de Belastingdienst medegedeeld dat de besloten vennootschap [naam B.V.] , waarvan de verdachte nagenoeg alle aandelen bezit, in 2010 nog een aantal facturen zou sturen voor verrichte werkzaamheden, die geheel of gedeeltelijk waren toe te rekenen aan de jaren 2008 en 2009, en wellicht nog 2007. In de nog af te ronden jaarrekening 2009 zou via een post onderhanden werk rekening worden gehouden met voormelde werkzaamheden, waardoor de omzetbedragen in 2009 in de belastingheffing over de winst zouden worden meegenomen. Het bedrag aan onderhanden werk was op dat moment nog niet bekend, omdat de directie van [naam B.V.] nog moest nagaan of en in hoeverre nog facturen aan cliënten konden worden gestuurd, zo schrijft [naam belastingadviseur B.V.] in deze brief.
29 januari 2009 en 9 september 2009 zijn betaald op voornoemde Luxemburgse bankrekening. Hierop heeft de controlemedewerker het boekenonderzoek afgebroken en is een FIOD-onderzoek gestart.
nietvan zijn werkzaamheden voor de overige zeven voornoemde cliënten, terwijl deze werkzaamheden op dat moment al wel geruime tijd geleden waren gefactureerd en betaald. Voorts heeft de verdachte bij het boekenonderzoek desgevraagd zes facturen aan de controlemedewerker overgelegd, waarop weliswaar de aan [naam bank] en [naam stichting] gefactureerde bedragen stonden vermeld, maar
niethet bankrekeningnummer waarop deze bedragen door hen dienden te worden overgemaakt. Ook nadat hier vervolgens nadrukkelijk om werd gevraagd, heeft de verdachte geen facturen met dat rekeningnummer overgelegd. Eerst na derdenonderzoek bij [naam bank] zijn kopieën van de originele facturen - met vermelding van het rekeningnummer - bij de Belastingdienst terechtgekomen. Vervolgens heeft de verdachte, tweeënhalf jaar ná de brief van 7 juni 2010 (te weten op 6 december 2012), op verzoek van de FIOD - en dus niet uit eigen beweging - de afschriften van de bankrekening van [naam Ltd] overgelegd. Uit analyse van deze afschriften bleek vervolgens dat daarop meer betalingen voor door de verdachte verrichte werkzaamheden waren gedaan dan de verdachte tot dan toe had gemeld.
volledigeopenheid van zaken heeft gegeven over zijn niet eerder in de belastingheffing betrokken inkomsten. Het is aan derden en niet aan de verdachte zelf toe te rekenen dat de informatie met betrekking tot deze inkomsten boven water is gekomen. De verdachte heeft daarmee niet voldaan aan de voorwaarde alsnog eigener beweging volledige inlichtingen te verstrekken en kan geen succesvol beroep doen op de inkeerregeling. Het OM is ontvankelijk in de vervolging.
3.Bewijsoverwegingen
nietsaan te geven. Ook indien de verdachte van mening was dat de inkomsten als belastbare winst in de aangifte vennootschapsbelasting van [naam B.V.] dan wel [naam Ltd] moesten worden aangegeven, had de verdachte in zijn aangiften IB immers wel een bedrag aan fictief loon in aanmerking moeten nemen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, die lange tijd op financieel terrein werkzaam is geweest, hiermee minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangiften over de jaren 2007, 2008 en 2009 een onjuist, namelijk te laag, verzamelinkomen zouden bevatten. Nu het opgeven van een te laag verzamelinkomen ertoe leidt dat te weinig belasting wordt geheven, is aan het strekkingsvereiste in de zin van artikel 69 AWR voldaan.
5.De strafbaarheid van de verdachte
6.De strafoplegging
7.De toepasselijke wetsartikelen
8.De beslissing
6 (ZES) MAANDEN;