ECLI:NL:RBDHA:2017:6973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
09/994354-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voormalig advocaat-generaal wegens belastingfraude met voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 27 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een voormalig advocaat-generaal, die werd beschuldigd van belastingfraude. De verdachte had in de periode van 2007 tot en met 2009 aanzienlijke inkomsten van ongeveer 250.000 euro uit het buitenland niet opgegeven aan de Belastingdienst. Ondanks dat hij in 2010 melding maakte van deze inkomsten, gaf hij geen volledig inzicht in de omvang ervan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen de schatkist had willen benadelen, maar ook het aanzien van zijn ambt in diskrediet had gebracht. De rechtbank hield echter rekening met de persoonlijke gevolgen voor de verdachte, waaronder zijn oneervolle ontslag en de impact op zijn leven. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, waarbij de rechtbank benadrukte dat hij al fors gestraft was door de gevolgen van zijn handelen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/994354-14
Datum uitspraak: 27 juni 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 14 juni 2016 heeft een regiezitting plaatsgevonden, ter gelegenheid waarvan de verdediging preliminaire verweren heeft gevoerd. Op 5 juli 2016 heeft de rechtbank bij tussenvonnis op deze verweren beslist. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 en 29 maart 2017. De verdachte is niet verschenen op de regiezitting, maar was wel aanwezig bij de inhoudelijke behandeling.
Na sluiting van het onderzoek (op 29 maart 2017), heeft de verdediging per brief van 6 april 2017 de leden van de meervoudige kamer gewraakt. In verband hiermee is het onderzoek bij tussenvonnis van 11 april 2017 heropend en geschorst in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer. Bij beschikking van 8 mei 2017 is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek. Ter terechtzitting van 27 juni 2017 is het onderzoek opnieuw gesloten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadslieden van de verdachte, mr. B. Damen, advocaat te Maastricht, en
mr. D.G. Barmentlo, advocaat te Amsterdam, en de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
[naam B.V.] , op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 februari 2009 tot en met 20 juni 2011, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand februari 2009 tot en met de maand juni 2011 in de gemeente(n) Naarden en/of Wijdemeren en/of Amsterdam en/of Lelystad en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, (telkens) alleen, althans tezamen en in vereniging met anderen of een ander, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de vennootschapsbelasting over het/de jaar/jaren 2007 en/of 2008 en/of 2009 (D-046, D-047, D-048, D-073, D-077 en D-081) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben de B.V. en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk -zakelijk weergegeven- op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingediende en/of ingeleverde (digitale) aangifte(n) vennootschapsbelasting
* over het jaar 2007 een negatief belastbaar bedrag van -/- 1.877,- EURO en/of een negatief bedrag aan fiscale winst van -/- 17.945,- EURO vermeld en/of doen of laten vermelden en/of
* over het jaar 2008 een negatief belastbaar bedrag van -/- 18.046,- EURO en/of een negatief bedrag aan fiscale winst van -/- 18.353,- EURO vermeld en/of doen of laten vermelden en/of
* over het jaar 2009 een belastbaar bedrag van 86.980,- EURO en/of een bedrag aan fiscale winst van 106.874,- EURO vermeld, althans doen of laten vermelden, althans in die (digitale) aangifte(n) vennootschapsbelasting voornoemd (telkens) een te laag, althans onjuist belastbaar bedrag en/of een te laag, althans onjuist bedrag aan fiscale winst vermeld, althans doen of laten vermelden,
terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 augustus 2009 tot en met 1 juni 2010, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand augustus 2009 tot en met de maand juni 2010 in de gemeente(n) Amsterdam en/of Lelystad en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, (telkens) alleen, althans tezamen en in vereniging met anderen of een ander, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het/de jaar/jaren 2007 en/of 2008 en/of 2009 (D-52, D-053 en D-054) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk -zakelijk weergegeven- op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingediende en/of ingeleverde (digitale) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
* over het jaar 2007 een totaal bedrag aan voordeel uit aanmerkelijk belang van 22,- EURO (rubriek 28) en/of een totaal bedrag aan belastbare winst uit onderneming van 1.023.419,- EURO (rubriek 9) en/of een verzamelinkomen van 912.887,- EURO (rubriek 55) vermeld en/of doen of laten vermelden en/of
* over het jaar 2008 een totaal bedrag aan voordeel uit aanmerkelijk belang van 0,- EURO (rubriek 26) en/of een belastbare winst uit onderneming van 0,- EURO, althans geen bedrag aan belastbare winst uit onderneming en/of een verzamelinkomen van 0,- EURO (rubriek 53) vermeld en/of doen of laten vermelden en/of
* over het jaar 2009 een totaal bedrag aan voordeel uit aanmerkelijk belang van 0,- EURO, althans geen bedrag aan totaal voordeel uit aanmerkelijk belang (rubriek 26) en/of een belastbare winst uit onderneming van 0,- EURO, althans geen bedrag aan belastbare winst uit onderneming en/of een verzamelinkomen van 0,- EURO (rubriek 52) vermeld, en/of doen of laten vermelden, althans op die (digitale) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voornoemd (telkens) een te laag, althans onjuist, althans geen totaal bedrag aan voordeel uit aanmerkelijk belang en/of een te laag, althans onjuist, althans geen totaal bedrag aan belastbare winst uit onderneming en/of een te laag, althans onjuist verzamelinkomen vermeld en/of doen of laten vermelden en/of
* op die (digitale) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voornoemd (telkens) niet vermeld, althans niet doen of laten vermelden dat hij, verdachte, aandelen aanmerkelijk belang bezat in [naam Ltd] , (terwijl zulks op de (digitale) aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2007 vermeld had dienen te worden in rubriek 28 van de aangifte en/of op de (digitale) aangifte(n) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de/het ja(a)r(en) 2008 en/of 2009 vermeld had dienen te worden in rubriek 26 van de aangifte(n)), terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
3.
[naam B.V.] ', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 december 2010 tot en met 7 december 2010, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de maand december 2010 in de gemeente(n) Lelystad en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) alleen, althans tezamen en in vereniging met anderen of een ander, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, al dan niet opzettelijk deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt en/of als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, al dan niet opzettelijk deze niet, althans in valse of vervalste vorm voor dit doel heeft beschikbaar gesteld, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft/hebben de B.V. en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) alstoen aldaar al dan niet opzettelijk -zakelijk weergegeven- op
(schriftelijke) vordering, althans (schriftelijk) verzoek van de Inspecteur van de belastingen of belastingdienst te Amsterdam (D-009) tot het verstrekken van (onder meer) (een) kopie(ën) van de oorspronkelijk aan [naam bank] verzonden factu(u)r(en) met factuurnummer(s) [naam B.V.] /ST 2008/12/30 - 1 en/of [naam B.V.] / ST 2009/01/08 - 1 en/of [naam Ltd] / OB 2009/07/06 - 1, (telkens) aan de Inspecteur van de belastingen of de belastingdienst te Amsterdam (onder meer) (een) kopie(ën) van (een) factu(u)r(en) verzonden aan [naam bank] met voornoemd(e) factuurnummer(s) verstrekt en/of beschikbaar gesteld, althans doen of laten verstrekken en/of beschikbaar stellen (D-011, D-012 en D-013), waarop ten opzichte van de oorspronkelijk aan [naam bank] verzonden factu(u)r(en) met factuurnummer(s) [naam B.V.] /ST 2008/12/30 - 1 en/of [naam B.V.] / ST 2009/01/08 - 1 en/of [naam Ltd] / OB 2009/07/06 - 1 (D-018, D-020 en/of D-022) (telkens) de navolgende tekst ontbrak:
[naam Ltd] . [naam B.V.]
[adres]
[KVK nummer]
[Bank nummer] ,
[IBAN nummer] ,
althans (telkens) een deel van de tekst (betrekking hebbend op de tenaamstelling en/of de adressering en/of de bankrekening van degene door wie werd gefactureerd) ontbrak, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 21 januari 2011 in de gemeente Lelystad en/of te 's-Graveland in de gemeente Wijdemeren en/of (elders) in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met anderen of een ander, een brief gedateerd 19 januari 2011 van [naam belastingadviseur B.V.] , gericht aan Belastingdienst Limburg/kantoor Heerlen Buitenland (D-140) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, althans valselijk heeft doen opmaken of heeft doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) toen en daar opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - in die brief voornoemd betreffende de belastingplicht van [naam Ltd] vermeld en/of voorgewend, althans doen of laten vermelden en/of voorwenden, dat [naam Ltd] voor zover hen bekend in het buitenland is gevestigd en/of dat [naam Ltd] materieel gevestigd is op Curacao aangezien daar het trustkantoor is gevestigd dat als directeur optreedt en/of dat de heer [betrokkene] , die in Portugal woont, zich abusievelijk niet heeft gerealiseerd dat de heffing van vennootschapsbelasting over de baten van [naam Ltd] is toegewezen aan Nederland, zulks terwijl in werkelijkheid [naam Ltd] materieel in Nederland is gevestigd omdat hij, verdachte, als feitelijk directeur van [naam Ltd] in Nederland woonachtig is en/of terwijl [naam Ltd] in werkelijkheid binnenlands belastingplichtig is en/of terwijl de heer [betrokkene] geen (formele of materiële) zeggenschap heeft binnen [naam Ltd] , met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam Ltd] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 21 januari 2011, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode beslaande de maand oktober 2010 tot en met de maand januari 2011 in de gemeente(n) Heerlen en/of Amsterdam en/of Lelystad en/of (elders) in Nederland, alleen, althans
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, al dan niet opzettelijk deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft/hebben de Ltd en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) alstoen aldaar (telkens) al dan niet opzettelijk -zakelijk weergegeven- op (schriftelijke) vordering, althans (schriftelijk) verzoek van de Inspecteur van de belastingen of de belastingdienst te Heerlen (D-146) tot (onder meer) beantwoording van vragen teneinde de (omvang van de) Nederlandse belastingplicht van de Ltd vast te stellen, schriftelijk aan de Inspecteur van de belastingen of de belastingdienst te Heerlen geantwoord, althans doen of laten antwoorden (D-140) (en in dat antwoord voorgewend, althans doen of laten voorwenden) dat de Ltd voorzover hen bekend in het buitenland is gevestigd en/of dat de Ltd materieel gevestigd is op Curacao aangezien daar het
trustkantoor is gevestigd dat als directeur optreedt en/of dat de heer [betrokkene] , die in Portugal woont, zich abusievelijk niet heeft gerealiseerd dat de heffing van vennootschapsbelasting over de baten van de Ltd is toegewezen aan Nederland, zulks terwijl in werkelijkheid de Ltd materieel in Nederland is
gevestigd omdat hij, verdachte, als feitelijk directeur van de Ltd aldaar woonachtig is en/of terwijl de Ltd in werkelijkheid binnenlands belastingplichtig is en/of terwijl de heer [betrokkene] geen (formele of materiële) zeggenschap heeft binnen de Ltd, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
5.
[naam Ltd] ', op een tijdstip in of omstreeks de periode van 11 juli 2012 tot en met 20 juli 2012, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand juli 2012 in de gemeente(n) Amsterdam en/of Lelystad en/of Heerlen en/of (elders) in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met anderen of een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt, althans gebruik heeft doen maken van een valse of vervalste (door de belastingdienst als bezwaarschrift aangemerkte) aangifte voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2010 (D-141) – zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken, althans dat gebruik doen maken hierin dat de Ltd en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) toen aldaar die aangifte, althans dat bezwaarschrift voornoemd bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Heerlen heeft ingediend en/of ingezonden en/of ingeleverd, althans heeft doen of laten indienen en/of inzenden en/of inleveren en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in die aangifte, althans dat bezwaarschrift valselijk en/of in strijd met de waarheid was vermeld en/of voorgewend - zakelijk weergegeven -, dat de Ltd buitenlandse
belastingplichtige is en/of dat de Ltd (als buitenlandse belastingplichtige) slechts gehouden was aangifte te doen van het zogenaamde belastbare Nederlandse bedrag (terwijl de Ltd in werkelijkheid binnenlands belastingplichtige was en/of (als binnenlandse belastingplichtige) gehouden was aangifte te doen van het zogenaamde belastbare bedrag), tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
6.
hij op een of meer tijdstip(pen) of omstreeks 2 augustus 2011, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de maand augustus 2011, althans op een of meer tijdstip(pen) in het jaar 2011 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) alleen, althans tezamen en in vereniging met anderen of een ander, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt, althans gebruik heeft doen maken van (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en), te weten 'te publiceren jaarstukken per 31 december 2009' betreffende [naam B.V.] (D-272.3-12) en/of 'toelichting aangifte 2008' betreffende hem, verdachte voornoemd (D-273.4-11), - zijnde (telkens) (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware(n) die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken, althans dat gebruik doen maken (telkens) hierin dat hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) toen aldaar opzettelijk die 'te publiceren
jaarstukken per 31 december 2009' voornoemd en/of die 'toelichting aangifte 2008' voornoemd bij de rechtbank Amsterdam (in een procedure nihilstelling/wijziging partneralimentatie) heeft ingediend en/of ingezonden en/of ingebracht en/of overgelegd, althans heeft doen indienen en/of inzenden
en/of inbrengen en/of overleggen (AH-067) en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
* in die 'te publiceren jaarstukken per 31 december 2009' voornoemd was vermeld dat het eigen vermogen per 31 december 2009 van [naam B.V.] . 361.100,- EURO bedroeg, zulks terwijl dat eigen vermogen per 31 december 2009 in werkelijkheid hoger was dan 361.100,- EURO en/of
* in die 'toelichting aangifte 2008' voornoemd onder het kopje 'verzamelinkomen' was vermeld dat het verzamelinkomen 0,- EURO bedroeg, zulks terwijl dat verzamelinkomen voornoemd in werkelijkheid hoger was dan 0,- EURO voornoemd en/of onder het kopje 'Aandelen aanmerkelijk belang' was verzwegen, althans onvermeld gelaten, dat hij, verdachte, aandelen aanmerkelijk belang bezat in [naam Ltd] , zulks terwijl hij, verdachte in werkelijkheid wel (een) aande(e)l(en) aanmerkelijk belang bezat in [naam Ltd] en/of in die 'toelichting aangifte 2008' de belastbare winst uit onderneming was verzwegen, althans onvermeld gelaten.

3.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie (OM) niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. Zij heeft daartoe overeenkomstig haar pleitnota het volgende aangevoerd:
a) er is (ook ná het wijzen van het tussenvonnis op 5 juli 2016) sprake van een ontoelaatbare schending van de belangen van de verdachte, onder meer omdat door of onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie informatie over onderhavige strafzaak aan de pers is gelekt;
b) de officier van justitie/de FIOD heeft voor de verdachte ontlastende informatie (bewust of onbewust) niet verstrekt aan de Belastingdienst, zodat onzorgvuldig is gehandeld en de belangen van de verdachte zijn geschaad;
c) de verdachte heeft voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de inkeerregeling, zoals neergelegd in artikel 69, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), zodat het vervolgingsrecht van de officier van justitie is komen te vervallen.
De rechtbank zal de verweren hieronder bespreken en beoordelen.
Ad a en b
De rechtbank overweegt dat zij de onder a en b gevoerde verweren reeds heeft beoordeeld in haar tussenvonnis van 5 juli 2016 en deze verweren daarin heeft verworpen. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging thans naar voren heeft gebracht geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.
Ad c
De inkeerregeling - zoals neergelegd in artikel 69, derde lid, AWR - maakt het mogelijk voor belastingplichtigen die bepaalde vermogens- en/of inkomstenbestanddelen (al dan niet opzettelijk) niet hebben aangegeven in hun aangifte, dit alsnog te doen zonder dat zij vervolgens met strafvervolging worden geconfronteerd. De belastingplichtige dient daartoe alsnog een juiste en volledige aangifte te doen vóórdat de onjuistheid van de aangifte bij de Belastingdienst bekend is geworden of dreigt te worden. Zodoende schept de bepaling binnen het fiscale strafrecht de mogelijkheid om, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, terug te komen op een reeds voltooid misdrijf. De inkeerregeling vormt een vervolgingsuitsluitingsgrond. Wanneer het OM ondanks de inkeer door de verdachte toch tot strafvervolging overgaat, dient het OM niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Volgens het in artikel 69, derde lid, AWR bepaalde kan de inkeer alleen geschieden door alsnog een juiste en volledige aangifte te doen, dan wel alsnog de juiste en volledige inlichtingen te verstrekken. De Hoge Raad heeft bepaald dat dit betekent dat de inkeer op een zodanige wijze dient te geschieden dat het voor de Belastingdienst redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat de betrokkene daarmee zijn eerdere onjuiste aangifte of verstrekte informatie rectificeert (HR 16 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1760).
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte heeft voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de inkeerregeling, acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
Op 7 juni 2010 heeft [naam belastingadviseur B.V.] namens de verdachte per brief (D-002) aan de heer
[naam] van de Belastingdienst medegedeeld dat de besloten vennootschap [naam B.V.] , waarvan de verdachte nagenoeg alle aandelen bezit, in 2010 nog een aantal facturen zou sturen voor verrichte werkzaamheden, die geheel of gedeeltelijk waren toe te rekenen aan de jaren 2008 en 2009, en wellicht nog 2007. In de nog af te ronden jaarrekening 2009 zou via een post onderhanden werk rekening worden gehouden met voormelde werkzaamheden, waardoor de omzetbedragen in 2009 in de belastingheffing over de winst zouden worden meegenomen. Het bedrag aan onderhanden werk was op dat moment nog niet bekend, omdat de directie van [naam B.V.] nog moest nagaan of en in hoeverre nog facturen aan cliënten konden worden gestuurd, zo schrijft [naam belastingadviseur B.V.] in deze brief.
Op 6 september 2010 heeft de Belastingdienst ten kantore van [naam belastingadviseur B.V.] een boekenonderzoek ingesteld bij [naam B.V.] . Desgevraagd werden bij dit boekenonderzoek zes facturen overgelegd aan de controlemedewerker, te weten drie facturen aan [naam bank] en drie facturen aan [naam stichting] . Blijkens een memo (D-005) van [naam] , werkzaam bij de Belastingdienst te Amsterdam, heeft de verdachte bij gelegenheid van het boekenonderzoek over het onderhanden werk verklaard dat hij tot voor kort via [naam B.V.] werkzaamheden verrichtte voor twee voormalige klanten van [naam maatschap] (de maatschap waarin hij tot 2008 partner was), te weten [naam bank] en [naam maatschap] .
Omdat de bij het boekenonderzoek overgelegde facturen (D-006, D-007, D-008, D-026, D-027 en D-028) geen kop- en voetteksten bevatten en derhalve vermoedelijk geen afschriften van de oorspronkelijke facturen betroffen, heeft de controlemedewerker op 25 oktober 2010 een aanvullende vragenbrief aan [naam belastingadviseur B.V.] gestuurd (D-009), waarin hij onder meer verzocht om kopieën van de oorspronkelijke, aan de cliënten verzonden facturen.
Bij antwoordbrief van 3 december 2010 (D-010) heeft [naam belastingadviseur B.V.] de zes voornoemde facturen (wederom) bijgevoegd. Hoewel de facturen ditmaal waren voorzien van een briefhoofd, ontbraken de voetteksten - en daarmee de gegevens met betrekking tot de bankrekening waarop het gefactureerde bedrag moest worden overgemaakt - nog steeds. [naam belastingadviseur B.V.] stelde in zijn brief dat de facturen afschriften betroffen van door [naam Ltd] . (een door de verdachte opgerichte vennootschap, hierna: [naam Ltd] ) aan [naam bank] en [naam maatschap] verzonden facturen.
Op 11 april 2011 heeft de controlemedewerker van de Belastingdienst een derdenonderzoek ingesteld bij [naam bank] . Bij dit onderzoek heeft hij kopieën ontvangen van de drie facturen die [naam bank] van [naam Ltd] had ontvangen, alsmede de betalingsbewijzen daarvan (D-018 tot en met D-023). De facturen bleken voetteksten te bevatten, met daarin onder meer het rekeningnummer van een Luxemburgse bankrekening. Uit de betalingsbewijzen blijkt dat de door [naam bank] aan [naam B.V.] / [naam Ltd] verschuldigde bedragen op respectievelijk 31 december 2008,
29 januari 2009 en 9 september 2009 zijn betaald op voornoemde Luxemburgse bankrekening. Hierop heeft de controlemedewerker het boekenonderzoek afgebroken en is een FIOD-onderzoek gestart.
Op 11 april 2012 hebben doorzoekingen plaatsgevonden in de woning en op de werkplek van de verdachte. Diezelfde dag is de administratie betreffende de door de verdachte aan [naam bank] en [naam maatschap] verrichte diensten onder [naam belastingadviseur B.V.] in beslag genomen.
In de periode van 5 september 2012 tot en met 20 november 2013 is de verdachte een aantal keren over onderhavige zaak verhoord door opsporingsambtenaren van de FIOD. Tijdens zijn eerste en derde verhoor heeft de verdachte de opsporingsambtenaren toegezegd zijn best te zullen doen te bewerkstelligen dat informatie over de Luxemburgse bankrekening van [naam Ltd] voor het onderhavige opsporingsonderzoek ter beschikking zou komen. Op 6 december 2012 heeft de partner van de verdachte afschriften van de Luxemburgse bankrekening aan een opsporingsambtenaar van de FIOD overhandigd (AH-53).
Uit analyse van voornoemde afschriften (AH-54) volgt dat in de periode van 29 september 2008 tot en met 21 september 2009 twaalf keer een bedrag door een derde is overgemaakt op deze bankrekening, in totaal een bedrag van € 249.729,25. Drie van de overboekingen (tot een totaalbedrag van € 184.843,19) zijn afkomstig van [naam bank] , terwijl de resterende negen overboekingen (tot een totaalbedrag van € 64.886,06) afkomstig zijn van zeven andere cliënten, te weten [BV 1] , [BV 2] , [BV 3] , [Holding 1] , J [EO 1] , [UA 1] en [LTD 1] .
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte heeft voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de toepassing van de inkeerregeling, nu [naam belastingadviseur B.V.] namens hem bij voornoemde brief van 7 juni 2010 heeft medegedeeld dat [naam B.V.] meer omzet ging verantwoorden en vervolgens daadwerkelijk de gehele [naam Ltd] -omzet heeft verantwoord. De verdediging heeft er hierbij op gewezen dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad en uit staande praktijk volgt dat de inkeer gefaseerd kan plaatsvinden en dat niet alle informatie in één keer hoeft te worden verstrekt.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet heeft voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de toepassing van de inkeerregeling. Verdachte heeft weliswaar (via [naam belastingadviseur B.V.] ) in de brief van 7 juni 2010 zijn intentie tot inkeer kenbaar gemaakt, maar heeft vervolgens niet alsnog een juiste en volledige aangifte gedaan dan wel juiste en volledige inlichtingen verstrekt. Zij overweegt hierover het volgende.
Nadat de verdachte bij voornoemde brief zijn intentie kenbaar had gemaakt, heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld. Bij gelegenheid van dit onderzoek heeft de verdachte tegenover de controlemedewerker van de Belastingdienst melding gemaakt van zijn werkzaamheden voor [naam bank] en [naam stichting] , maar
nietvan zijn werkzaamheden voor de overige zeven voornoemde cliënten, terwijl deze werkzaamheden op dat moment al wel geruime tijd geleden waren gefactureerd en betaald. Voorts heeft de verdachte bij het boekenonderzoek desgevraagd zes facturen aan de controlemedewerker overgelegd, waarop weliswaar de aan [naam bank] en [naam stichting] gefactureerde bedragen stonden vermeld, maar
niethet bankrekeningnummer waarop deze bedragen door hen dienden te worden overgemaakt. Ook nadat hier vervolgens nadrukkelijk om werd gevraagd, heeft de verdachte geen facturen met dat rekeningnummer overgelegd. Eerst na derdenonderzoek bij [naam bank] zijn kopieën van de originele facturen - met vermelding van het rekeningnummer - bij de Belastingdienst terechtgekomen. Vervolgens heeft de verdachte, tweeënhalf jaar ná de brief van 7 juni 2010 (te weten op 6 december 2012), op verzoek van de FIOD - en dus niet uit eigen beweging - de afschriften van de bankrekening van [naam Ltd] overgelegd. Uit analyse van deze afschriften bleek vervolgens dat daarop meer betalingen voor door de verdachte verrichte werkzaamheden waren gedaan dan de verdachte tot dan toe had gemeld.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachte geen
volledigeopenheid van zaken heeft gegeven over zijn niet eerder in de belastingheffing betrokken inkomsten. Het is aan derden en niet aan de verdachte zelf toe te rekenen dat de informatie met betrekking tot deze inkomsten boven water is gekomen. De verdachte heeft daarmee niet voldaan aan de voorwaarde alsnog eigener beweging volledige inlichtingen te verstrekken en kan geen succesvol beroep doen op de inkeerregeling. Het OM is ontvankelijk in de vervolging.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht, zoals weergegeven in het schriftelijk requisitoir, wettig en overtuigend te bewijzen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2, 3, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde. Hij acht niet wettig en overtuigend te bewijzen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft gevorderd dat de verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft overeenkomstig de overgelegde pleitnota betoogd dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de meervoudige belastingkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de fiscale procedure tussen de verdachte en de Belastingdienst op 17 maart 2015 heeft geoordeeld dat de niet eerder in de belastingheffing betrokken inkomsten niet aan [naam B.V.] zijn toe te rekenen, maar aan de verdachte persoonlijk. Dit betekent dat deze als winst uit onderneming bij de verdachte in de heffing van de inkomstenbelasting en niet als belastbare winst bij [naam B.V.] in de heffing van de vennootschapsbelasting dienden te worden betrokken. Hieruit volgt dat niet kan worden bewezen dat [naam B.V.] , door van deze inkomsten geen melding te maken, een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting heeft gedaan.
Feit 2
Op 1 juni 2010, 31 augustus 2009 en 25 mei 2010 heeft [naam belastingadviseur B.V.] namens de verdachte elektronisch aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: aangiften IB) over respectievelijk de jaren 2007, 2008 en 2009 ingediend. [2] In deze aangiften zijn onder meer de volgende gegevens vermeld:
2007 2008 2009
Voordeel uit aanmerkelijk belang: € 22 € 0 € 0
Belastbare winst uit onderneming: € 1.023.419 - -
Verzamelinkomen: € 912.887 [3] € 0 [4] € 0 [5]
Zoals onder feit 1 is overwogen heeft de meervoudige belastingkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de fiscale procedure tussen de verdachte en de Belastingdienst geoordeeld dat de door [naam Ltd] gefactureerde bedragen voor de verdachte winst uit onderneming vormen. [6] Het hof heeft geoordeeld dat aan de jaren 2007, 2008 en 2009 omzetten van respectievelijk € 21.490, € 194.094 en € 134.225 kunnen worden toegerekend en dat de verdachte in deze jaren winst uit onderneming heeft genoten ter hoogte van deze bedragen. [7] De verdachte heeft deze bedragen echter niet aangegeven in zijn aangiften IB over de jaren 2007, 2008 en 2009. [8]
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het indienen van onjuiste aangiften. Zij heeft daartoe aangevoerd dat eerst na bevestiging door de Hoge Raad in 2016 van voornoemde uitspraak van het hof is komen vast te staan dat de omzet had moeten worden aangegeven in de aangiften IB op de wijze zoals het hof heeft bepaald. Hieruit volgt dat de verdachte een pleitbaar standpunt heeft ingenomen ten tijde van het indienen van de aangiften, zodat van opzet of grove schuld geen sprake kan zijn, aldus de verdediging.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het aangeven van een onjuist bedrag aan belastbare winst uit onderneming over de jaren 2007, 2008 en 2009, nu eerst na een fiscaalrechtelijke procedure is komen vast te staan dat de inkomsten over die jaren dienden te worden aangemerkt als winst uit onderneming. Van dit gedeelte van de tenlastelegging zal de rechtbank de verdachte daarom partieel vrijspreken.
Dat geldt niet voor het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op het verzamelinkomen over de jaren 2007, 2008 en 2009. De rechtbank overweegt hieromtrent, overeenkomstig het hof, dat het weliswaar mogelijk is dat de verdachte heeft getwijfeld op welke wijze hij de betalingen op de [naam Ltd] -facturen in zijn aangiften IB moest verwerken - als winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden of loon - maar dat hij ervoor heeft gekozen
nietsaan te geven. Ook indien de verdachte van mening was dat de inkomsten als belastbare winst in de aangifte vennootschapsbelasting van [naam B.V.] dan wel [naam Ltd] moesten worden aangegeven, had de verdachte in zijn aangiften IB immers wel een bedrag aan fictief loon in aanmerking moeten nemen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, die lange tijd op financieel terrein werkzaam is geweest, hiermee minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangiften over de jaren 2007, 2008 en 2009 een onjuist, namelijk te laag, verzamelinkomen zouden bevatten. Nu het opgeven van een te laag verzamelinkomen ertoe leidt dat te weinig belasting wordt geheven, is aan het strekkingsvereiste in de zin van artikel 69 AWR voldaan.
Ten aanzien van het voordeel uit aanmerkelijk belang heeft het hof vastgesteld dat dit voor alle drie de jaren 2007, 2008 en 2009 moet worden vastgesteld op nihil. [9] De rechtbank zal de verdachte daarom ook van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 3
Op 25 oktober 2010 heeft [naam] van de Belastingdienst te Amsterdam [naam B.V.] (via [naam belastingadviseur B.V.] ) schriftelijk verzocht kopieën van de oorspronkelijk aan [naam bank] verzonden facturen met nummers [naam B.V.] /ST 2008/12/30-1, [naam B.V.] /ST 2009/01/08-1 en [naam Ltd] /OB 2009/07/06-1 te verstrekken. [naam] heeft er hierbij nadrukkelijk op gewezen dat het daarbij ging om facturen met vermelding van naam, adres, woonplaats en BTW-nummer. Ook heeft hij (sub b) verzocht om afschriften betreffende de betaling van de facturen aan [naam B.V.] . [10] [naam belastingadviseur B.V.] heeft bij antwoordbrief, verstuurd op 3 december 2010 en bij de Belastingdienst binnengekomen op 7 december 2010, drie facturen met betrekking tot [naam bank] aan [naam] verstrekt. Aan het verzoek om betalingsbewijzen te verstrekken is geen gehoor gegeven, met als uitleg dat [naam B.V.] pas recent een verzamelfactuur aan [naam Ltd] heeft gestuurd. [11] De bij de brief gevoegde facturen betroffen facturen die [naam belastingadviseur B.V.] van de verdachte per e-mail had ontvangen en, na deze te hebben geprint, als bijlage bij de brief had gevoegd. [12]
Omdat de door [naam belastingadviseur B.V.] namens de verdachte overgelegde facturen niet waren voorzien van voetteksten, heeft [naam] een derdenonderzoek ingesteld bij [naam bank] . Uit dit derdenonderzoek is gebleken dat de facturen die [naam bank] had ontvangen wél voetteksten bevatten en dat de door [naam belastingadviseur B.V.] overgelegde facturen derhalve onvolledig waren. Op de door [naam belastingadviseur B.V.] overgelegde facturen ontbrak ten opzichte van de door [naam bank] overgelegde facturen telkens de volgende voettekst:
[naam Ltd] • [naam B.V.]
[adres]
[KVK nummer]
[IBAN nummer] [13]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte ten tijde van de brief van 3 december 2010 wel beschikte over digitale versies van de complete facturen. Hij heeft hij deze facturen, inclusief voetteksten, op 29 november 2010 - dus een paar dagen voor het versturen van de antwoordbrief - naar zichzelf gemaild [14] en ter zitting verklaard dat hij de facturen per e-mail naar zijn cliënten stuurde. [15]
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat de verdachte, hoewel hem hier uitdrukkelijk om is gevraagd, opzettelijk niet de volledige facturen aan de Belastingdienst heeft verstrekt, terwijl hij daartoe wel verplicht was op grond van artikel 47 AWR. Het verstrekken van onvolledige facturen leidt er in het onderhavige geval toe dat te weinig belasting wordt geheven. Verdachte heeft immers daardoor en door tevens niet te voldoen aan het verzoek om betalingsbewijzen van deze facturen te verstrekken, de Luxemburgse bankrekening van [naam Ltd] buiten het zicht van de Belastingdienst gehouden. Op die manier zijn dus ook de andere betalingen op die rekening, waar de Belastingdienst nog geen weet van had terwijl die betalingen wel in de belastingheffing hadden moeten worden betrokken, buiten het zicht van de Belastingdienst gebleven. Daarmee is aan het strekkingsvereiste in de zin van artikel 69 AWR voldaan.
Verdachte is bestuurder van [naam B.V.] . [16] Het verstrekken van informatie ten behoeve van het uitvoeren van controle van de administratie door de Belastingdienst behoort tot de sfeer van de rechtspersoon. Het op de hiervoor beschreven wijze buiten het zicht van de Belastingdienst houden van ontvangen betalingen, is dienstig geweest aan [naam B.V.] . Verdachte vermocht, als bestuurder van de rechtspersoon, erover te beschikken of de gedraging (het verstrekken van onvolledige facturen) al dan niet zou plaatsvinden. Deze gedraging van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook redelijkerwijs aan [naam B.V.] worden toegerekend. Voorts kan verdachte worden aangemerkt als degene die aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
Feit 4
Op 1 oktober 2010 heeft [naam] van de Belastingdienst Limburg schriftelijk vragen gesteld aan [naam Ltd] in verband met het bezit van onroerend goed in Nederland. [17] [naam belastingadviseur B.V.] heeft deze vragen beantwoord bij een door de verdachte geredigeerde en op 21 januari 2011 bij de Belastingdienst ingekomen brief. [naam belastingadviseur B.V.] heeft namens de verdachte en [betrokkene] medegedeeld dat, voor zover hen bekend, [naam Ltd] in het buitenland is gevestigd en materieel is gevestigd op Curaçao, aangezien daar het trustkantoor dat als directeur optreedt gevestigd is. Ook is vermeld dat de heer [betrokkene] , die in Portugal woont, zich abusievelijk niet heeft gerealiseerd dat de heffing van vennootschapsbelasting over de baten van [naam Ltd] is toegewezen aan Nederland. [18]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inhoud van voornoemde brief in strijd is met de waarheid en dat de verdachte zich met het doen opmaken ervan heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. De officier van justitie is van mening dat [naam Ltd] in Nederland is gevestigd, omdat de verdachte de feitelijke leiding over [naam Ltd] heeft en de verdachte in Nederland woont. Daarmee is de feitelijke leiding van [naam Ltd] in Nederland gevestigd en is [naam Ltd] binnenlands belastingplichtig. De officier van justitie is van mening dat de heer [betrokkene] , ondanks het feit dat hij houder is van één aandeel [naam Ltd] , feitelijk geen enkele zeggenschap heeft binnen [naam Ltd] .
De verdediging heeft betoogd dat [naam Ltd] niet in Nederland is gevestigd, omdat de verdachte nimmer de feitelijke leiding over [naam Ltd] heeft gehad en hij niet in Nederland woonachtig was in de betreffende periode.
Bij het beantwoorden van de vraag of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit ziet de rechtbank zich allereerst gesteld voor de vraag of de inhoud van de brief van 21 januari 2011 in strijd is met de waarheid. Om zulks te bepalen is van belang of [naam Ltd] binnenlands of buitenlands belastingplichtig was.
Om als binnenlands belastingplichtige te worden aangemerkt dient - gelet op het bepaalde in artikel 2 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 - te worden beoordeeld of een vennootschap in Nederland is gevestigd. Ingevolge artikel 4, eerste lid AWR wordt de vraag waar een lichaam is gevestigd naar de omstandigheden beoordeeld. Hierbij komt beslissende betekenis toe aan de plaats waar de feitelijke leiding van het lichaam zich bevindt.
Naar het oordeel van de rechtbank was de feitelijke leiding van [naam Ltd] van meet af aan en bij voortduring in handen van de verdachte. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat hijzelf - en niet het trustkantoor op Curaçao dat formeel als bestuurder/directeur optrad - de (doorslaggevende) beslissingen over [naam Ltd] nam en dat als het inhoudelijk ergens over ging, hij altijd om de hoek kwam kijken. [19] Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte ‘ [bedrijfsnaam] van [naam Ltd] was [20] en dat de verdachte de Luxemburgse bankrekening voor [naam Ltd] heeft geopend en uitsluitend hij over die rekening kon beschikken. [21] Hoewel [betrokkene] het enige toonderaandeel van [naam Ltd] in bewaring had en daarmee formeel zeggenschap had binnen [naam Ltd] , had [betrokkene] materieel gezien geen enkele zeggenschap. [22] Deze verhoudingen binnen [naam Ltd] komen ook tot uitdrukking in een e-mail van de verdachte uit 2007 waarin hij schrijft: “ [naam Ltd] is een vennootschap van mijzelf (als gevolg waarvan er de facto niets verandert; ik ‘hang’ alleen privé-eigendom in een ‘corporate’ jasje).” [23]
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte ten tijde van het in handen hebben van de feitelijke leiding van [naam Ltd] naar de feitelijke omstandigheden beoordeeld in Nederland woonachtig was, zodat [naam Ltd] daarmee binnenlands belastingplichtig was. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte steeds als binnenlands belastingplichtige aangifte IB heeft gedaan en zichzelf kennelijk beschouwde als inwoner van Nederland. [24] Dat de verdachte veelvuldig in Portugal verbleef en, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, in 2009 zeven maanden is uitgeschreven uit Nederland, heeft daarin kennelijk geen verandering gebracht. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte, zo volgt uit het pleidooi (nr. 193), in elk geval ten tijde van het opmaken van de betreffende brief (in januari 2011) alweer meer dan een jaar stond ingeschreven als woonachtig in Nederland.
[naam belastingadviseur B.V.] heeft verklaard dat [naam belastingadviseur B.V.] er altijd vanuit is gegaan dat het als bestuurder van [naam Ltd] aangestelde trustkantoor op Curaçao de feitelijke beslissingen nam over wat er met [naam Ltd] gebeurde. De informatie op basis waarvan [naam belastingadviseur B.V.] ervan uitging dat [naam Ltd] buitenlands belastingplichtig was, kwam van de verdachte. De informatie dat de verdachte de [bedrijfsnaam] van [naam Ltd] was, dat de verdachte heeft bepaald in welk land de bankrekening van [naam Ltd] werd geopend en dat het trustkantoor op Curaçao dat formeel de directie voerde zonder (instemming van) de verdachte niets doet, was bij [naam belastingadviseur B.V.] niet bekend. Dit heeft [naam belastingadviseur B.V.] eerst vernomen nadat hij in 2012 de verklaringen van de verdachte daarover bij de FIOD heeft gelezen. [25]
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachte de brief van
19 januari 2011 heeft doen opmaken, terwijl hij kon weten dat de inhoud ervan in strijd met de waarheid was. Hij heeft immers nagelaten zijn belastingadviseur [naam belastingadviseur B.V.] volledig te informeren over de werkelijke gang van zaken binnen [naam Ltd] , met als gevolg dat die adviseur ten onrechte ervan uitging dat het feitelijk leidinggeven gebeurde door het trustkantoor en dus sprake was van een buitenlands belastingplichtige vennootschap. Dit klemt temeer nu deze informatie aan de Belastingdienst werd verstrekt in antwoord op de vraag of er sprake was van een binnenlands of buitenlands belastingplichtige vennootschap. De verdachte, een ervaren jurist op het gebied van het (internationaal) vennootschapsrecht, kan het belang van (de juistheid van) deze informatie dan ook niet zijn ontgaan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het oogmerk had dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken. Hij heeft de brief immers door [naam belastingadviseur B.V.] laten versturen naar de Belastingdienst, met de bedoeling voor te wenden dat [naam Ltd] buitenlands belastingplichtig was.
Feit 5
Op 11 juli 2012 heeft [naam belastingadviseur B.V.] de aangifte voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2010 van [naam Ltd] ter behandeling aan de Belastingdienst Limburg verzonden. [26] De aangifte is ingediend met behulp van een aangiftebiljet, bestemd voor buitenlands belastingplichtigen. In de aangifte is een berekening gemaakt van het belastbare Nederlandse bedrag. [27] Op 20 juli 2012 heeft [naam] namens de Belastingdienst een ontvangstbevestiging van de aangifte aan [naam belastingadviseur B.V.] verzonden en daarin medegedeeld dat de Belastingdienst de aangifte aanmerkt als een bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2010. [28]
Onder feit 4 heeft de rechtbank evenwel vastgesteld dat [naam Ltd] van meet af aan steeds binnenlands belastingplichtige is geweest en dat de verdachte dit wist. Dit maakt dat de door [naam belastingadviseur B.V.] namens de verdachte ingediende en als bezwaarschrift aangemerkte aangifte valselijk en in strijd met de waarheid is opgemaakt. Het vervolgens doen indienen van dit valse geschrift is zozeer gericht op het gebruik ervan, dat het niet anders kan dan dat de verdachte daar, minst genomen, voorwaardelijk opzet op had.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte als [bedrijfsnaam] van [naam Ltd] kan worden aangemerkt. Het indienen van een (als bezwaarschrift aangemerkt) aangiftebiljet bestemd voor buitenlandse belastingplichtigen behoort tot de sfeer van de rechtspersoon. Het op deze wijze voorwenden van de buitenlandse belastingplicht van [naam Ltd] , is dienstig geweest aan [naam Ltd] . Verdachte vermocht, als [bedrijfsnaam] van de [naam Ltd] , erover te beschikken of deze gedraging al dan niet zou plaatsvinden. Deze gedraging van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook redelijkerwijs aan [naam Ltd] worden toegerekend. Voorts kan verdachte worden aangemerkt als degene die aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
Feit 6
Op 2 augustus 2011 heeft de familierechtadvocate van de verdachte, [naam famillierechtadvocate] , namens de verdachte in een procedure nihilstelling/wijziging partneralimentatie tussen de verdachte en zijn ex-echtgenote bij de rechtbank Amsterdam de aangifte IB over 2008 van de verdachte ingebracht. [29] In de toelichting bij deze aangifte is vermeld dat zijn verzamelinkomen in 2008 nul euro bedroeg. [30] Onder feit 2 heeft de rechtbank evenwel vastgesteld dat de verdachte in die aangifte opzettelijk een te laag verzamelinkomen heeft opgegeven. Dit maakt de toelichting op de aangifte over 2008 een vals geschrift.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte een pleitbaar standpunt heeft ingenomen ten tijde van het indienen van zijn aangifte over 2008, zodat van opzet op de valsheid van het geschrift geen sprake kan zijn. Evenals onder feit 2 overweegt de rechtbank hier evenwel dat de verdachte zijn inkomen over 2008 in het geheel niet heeft aangegeven en derhalve geen pleitbaar standpunt heeft ingenomen, zodat hij minst genomen voorwaardelijk opzet had op het onjuist aangeven van het verzamelinkomen over 2008. Het vervolgens doen overleggen van dit valse geschrift in een procedure waarin de verdachte er belang bij had dat zijn inkomen zo laag mogelijk zou worden vastgesteld, is zozeer gericht op het gebruik ervan, dat het niet anders kan dan dat de verdachte ook daar minst genomen het voorwaardelijk opzet op heeft gehad.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
2.
hij in de periode van 31 augustus 2009 tot en met 1 juni 2010 in de gemeente Lelystad en/of elders in Nederland telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2007 en 2008 en 2009, onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk - zakelijk weergegeven - op de bij de Belastingdienst ingediende aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
* over het jaar 2007 een verzamelinkomen van 912.887,- EURO laten vermelden en
* over het jaar 2008 een verzamelinkomen van 0,- EURO laten vermelden en
* over het jaar 2009 een verzamelinkomen van 0,- EURO laten vermelden,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
3.
[naam B.V.] ., verder te noemen 'de B.V.', in de periode van 3 december 2010 tot en met 7 december 2010, in de gemeente Lelystad, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze onvolledig heeft verstrekt, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft de B.V. opzettelijk - zakelijk weergegeven - op schriftelijk verzoek van de Belastingdienst te Amsterdam tot het verstrekken van kopieën van de oorspronkelijk aan [naam bank] verzonden facturen met factuurnummers [naam B.V.] /ST 2008/12/30 - 1 en [naam B.V.] / ST 2009/01/08 - 1 en [naam Ltd] / OB 2009/07/06 - 1 aan de Belastingdienst te Amsterdam kopieën van facturen verzonden aan [naam bank] met voornoemde factuurnummers laten verstrekken, waarop ten opzichte van de oorspronkelijk aan [naam bank] verzonden facturen met factuurnummers [naam B.V.] /ST 2008/12/30 - 1 en [naam B.V.] / ST 2009/01/08 - 1 en [naam Ltd] / OB 2009/07/06 - 1 telkens de navolgende tekst ontbrak:
[naam Ltd] • [naam B.V.]
[adres]
[KVK nummer]
[Bank nummer] ,
[IBAN nummer] ,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
hij in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 21 januari 2011 in de gemeente Lelystad en/of te 's-Graveland in de gemeente Wijdemeren, een brief gedateerd 19 januari 2011 van [naam belastingadviseur B.V.] , gericht aan Belastingdienst Limburg/kantoor Heerlen Buitenland - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft doen opmaken, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - in die brief voornoemd betreffende de belastingplicht van [naam Ltd] doen vermelden dat [naam Ltd] voor zover hen bekend in het buitenland is gevestigd en dat [naam Ltd] materieel gevestigd is op Curaçao aangezien daar het trustkantoor is gevestigd dat als directeur optreedt en dat de heer [betrokkene] , die in Portugal woont, zich abusievelijk niet heeft gerealiseerd dat de heffing van vennootschapsbelasting over de baten van [naam Ltd] is toegewezen aan Nederland, zulks terwijl in werkelijkheid [naam Ltd] materieel in Nederland is gevestigd omdat hij, verdachte, als feitelijk directeur van [naam Ltd] in Nederland woonachtig is en terwijl [naam Ltd] in werkelijkheid binnenlands belastingplichtig is en terwijl de heer [betrokkene] geen materiële zeggenschap heeft binnen [naam Ltd] met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
5.
[naam Ltd] , verder te noemen 'de Ltd', in de periode van 11 juli 2012 tot en met
20 juli 2012, in de gemeente Lelystad en/of elders in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse (door de Belastingdienst als bezwaarschrift aangemerkte) aangifte voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2010 - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat de Ltd toen aldaar die aangifte voornoemd bij de Belastingdienst te Heerlen heeft doen indienen en bestaande die valsheid hierin dat in die aangifte valselijk en in strijd met de waarheid was vermeld - zakelijk weergegeven -, dat de Ltd buitenlandse belastingplichtige is en dat de Ltd als buitenlandse belastingplichtige slechts gehouden was aangifte te doen van het zogenaamde belastbare Nederlandse bedrag, terwijl de Ltd in werkelijkheid binnenlands belastingplichtige was en als binnenlandse belastingplichtige gehouden was aangifte te doen van het zogenaamde belastbare bedrag, aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
6.
hij op 2 augustus 2011 in Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift, te weten 'toelichting aangifte 2008' betreffende hem, verdachte voornoemd, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte toen aldaar opzettelijk die 'toelichting aangifte 2008' voornoemd bij de rechtbank Amsterdam in een procedure nihilstelling/wijziging partneralimentatie heeft doen indienen en bestaande die valsheid hierin dat valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - in die 'toelichting aangifte 2008' voornoemd onder het kopje 'verzamelinkomen' was vermeld dat het verzamelinkomen 0,- EURO bedroeg, zulks terwijl dat verzamelinkomen voornoemd in werkelijkheid hoger was dan 0,- EURO voornoemd.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken, deze opzettelijk onvolledig verstrekken, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 4 primair:
valsheid in geschrift;
ten aanzien van feit 5:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 6:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheden dat haars inziens geen dan wel een gering belastingnadeel is geleden en dat de zaak zeer veel impact heeft gehad op het persoonlijk en maatschappelijk leven van de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan, kort gezegd, belastingfraude. Gedurende enkele jaren heeft hij inkomsten die hij als advocaat had genoten niet verwerkt in zijn aangiften Inkomstenbelasting. Deze bedragen stonden destijds op een Luxemburgse bankrekening, waarvan de verdachte gevolmachtigde was en waarover hij vrijelijk kon beschikken. Het bestaan van deze bankrekening was bij de Belastingdienst niet bekend. Hoewel de verdachte op enig moment zelf de keuze heeft gemaakt bij de Belastingdienst te melden dat hij eerder genoten inkomsten nog niet had aangegeven, heeft hij in het traject dat daarop volgde geen volledige openheid van zaken gegeven. Eerst door eigen onderzoek van de Belastingdienst is het bestaan van de Luxemburgse bankrekening en de omvang van de betalingen die daarop ten gunste van de verdachte waren gedaan bekend geworden.
Het totale bedrag dat de verdachte op deze wijze buiten zijn aangiften heeft gehouden bedraagt bijna € 250.000. Over de wijze waarop de verdachte deze bedragen had moeten betrekken in zijn aangifte en - daarmee direct samenhangend - de omvang van het financiële nadeel dat de Belastingdienst door het niet opgeven van deze bedragen uiteindelijk heeft geleden is in de fiscaalrechtelijke procedure uitgebreid gediscussieerd. De uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden hierover in acht nemende en rekening houdende met het feit dat in die uitspraak een aantal facturen is meegenomen die later niet betaald bleken, volstaat de rechtbank in deze strafrechtelijke procedure ermee vast te stellen dat dit nadeel in elk geval enkele tienduizenden euro’s heeft belopen.
De verdachte was ten tijde van het onderzoek dat volgde op zijn melding bij de Belastingdienst werkzaam als advocaat-generaal bij het openbaar ministerie en belast met de behandeling van fraudezaken. Gelet op het ambt dat hij toen bekleedde, rustte op hem een bijzondere verantwoordelijkheid om de fiscale afrekening over inkomsten die hij vóór die tijd als advocaat had genoten volledig open en transparant te laten verlopen. In plaats daarvan heeft hij het onderzoek naar de volledige omvang van deze inkomsten gefrustreerd door aan de Belastingdienst facturen over te leggen waarop de gegevens van de bankrekening waarop deze waren ontvangen ontbraken. Op deze wijze werd het voor de Belastingdienst pas in een laat stadium van het onderzoek duidelijk dat er een Luxemburgse bankrekening was, waarop méér betalingen waren gedaan dan waarover de verdachte zelf had verklaard.
Daarnaast heeft de verdachte, terwijl dat boekenonderzoek al liep, in strijd met de waarheid aan de Belastingdienst laten mededelen dat de door hem opgerichte vennootschap [naam Ltd] buitenlands belastingplichtig was en heeft hij voor die vennootschap een valse belastingaangifte laten indienen. Tot slot heeft hij in die periode, in een alimentatieprocedure bij de rechtbank Amsterdam, een toelichting op zijn aangifte inkomstenbelasting over 2008 overgelegd waarvan hij wist dat die geen waarheidsgetrouw beeld gaf van zijn werkelijke inkomen in dat jaar. Ook deze gedragingen zijn de verdachte te verwijten, nu hij, zeker gelet op zijn positie als advocaat-generaal, had moeten weten welk belang aan de waarheid en volledigheid van dit type documenten in dit soort procedures wordt gehecht.
De rechtbank acht voornoemde gedragingen van de verdachte uiterst laakbaar. Hij heeft niet alleen de schatkist willen benadelen, maar ook het aanzien van het ambt van openbaar aanklager in diskrediet gebracht.
Tegelijkertijd is de rechtbank zich ervan bewust dat deze zaak op het persoonlijk leven van de verdachte van zeer grote invloed is geweest. Om te beginnen zijn ingrijpende opsporingsmiddelen ingezet, waaraan ook de partner van de verdachte is onderworpen. Het onderzoek heeft lange tijd in beslag genomen. De rechtbank stelt vast dat sinds de datum van de doorzoekingen op 11 april 2012 ruim vijf jaren zijn verstreken tot de dag van dit vonnis. Ondanks dat een deel van dit tijdsverloop te wijten is aan onderzoek dat op verzoek van de verdachte is verricht, betekent dit een inbreuk op zijn recht om zijn zaak binnen een redelijke termijn te behandelen. De verdachte is voorts oneervol ontslagen uit de functie van advocaat-generaal en zijn mogelijkheden om opnieuw als jurist aan het werk te gaan op het niveau waarin hij dat in het verleden heeft gedaan zijn ernstig beperkt. Tot slot heeft de zaak aandacht in de media gehad. Hoewel dit, gezien van de aard van de zaak, niet onbegrijpelijk is, is het de rechtbank duidelijk geworden dat de verdachte dit als zeer belastend heeft ervaren.
De verdachte is uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor deze verstrekkende gevolgen van zijn keuzes. Toch hecht de rechtbank bij de strafoplegging veel belang aan de hiervoor geschetste gevolgen die de verdachte als gevolg deze kwestie heeft ondervonden. Het fiscale nadeel waar het om gaat is namelijk van die omvang dat, had de verdachte wel van meet af aan volledig open kaart gespeeld na zijn eerste stap daartoe, de hele zaak mogelijk met het opleggen van nieuwe aanslagen over de jaren 2007 tot en met 2009 en een bestuurlijke boete zou zijn afgedaan. In dat licht bezien is de verdachte reeds zeer fors gestraft, hetgeen in de eis van de officier van justitie naar oordeel van de rechtbank onvoldoende tot uitdrukking komt.
Niettemin acht ook de rechtbank oplegging van enige straf nog steeds passend, met name vanwege de naast de belastingfraude bewezenverklaarde feiten. Nu de verdachte voorts niet te kennen heeft gegeven dat hij anders had moeten handelen, kan de rechtbank enig risico op herhaling niet uitsluiten. Alles afwegende zal zij daarom aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
- 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2, 3, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken, deze opzettelijk onvolledig verstrekken, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 4 primair:
valsheid in geschrift;
ten aanzien van feit 5:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 6:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Steenhuis, voorzitter,
mr. E.E. Schotte, rechter,
mr. S.L.M. Staals, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met dossiernummer 48616, van de Belastingdienst/FIOD (kantoor Rotterdam), doorgenummerd blz. 1 t/m 3292.
2.Ambtsedige verklaring van de Belastingdienst, opgesteld en ondertekend door [naam] d.d. 6 juni 2016.
3.Een geschrift, zijnde een print van de aangifte inkomstenbelasting van de verdachte over 2007,
4.Een geschrift, zijnde een print van de aangifte inkomstenbelasting van de verdachte over 2008,
5.Een geschrift, zijnde een print van de aangifte inkomstenbelasting van de verdachte over 2009,
6.Uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2007, onder punt 4.22.
7.Uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2007, onder punten 4.25 en 4.27.
8.Een geschrift, zijnde een print van de aangifte inkomstenbelasting van de verdachte over 2007, D-052, p. 1727 e.v.; een geschrift, zijnde een print van de aangifte inkomstenbelasting van de verdachte over 2008, D-053, p. 1735 e.v.; een geschrift, zijnde een print van de aangifte inkomstenbelasting van de verdachte over 2009, D-054, p. 1742 e.v.
9.Uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2007, onder punt 6.
10.Een geschrift, zijnde een brief van [naam] namens de Belastingdienst Amsterdam d.d. 25 oktober 2010, D-009, p. 1572.
11.Een geschrift, zijnde een brief van [naam belastingadviseur B.V.] d.d. 3 december 2010, D-010, p. 1575 e.v.; geschriften, zijnde afschriften van facturen aan [naam bank] d.d. 20 december 2008 (D-011, p. 1580), 8 januari 2009 (D-012, p. 1581) en 6 juli 2009 (D-013, p. 1582).
12.Proces-verbaal verhoor getuige, G 04-02, p. 1398 en G 04-03, p. 1413.
13.Geschriften, zijnde afschriften van facturen aan [naam bank] d.d. 20 december 2008 (D-018, p. 1597), 8 januari 2009 (D-020, p. 1601) en 6 juli 2009 (D-022, p. 1605).
14.Een geschrift, zijnde een afschrift van een e-mailbericht van de verdachte naar zijn eigen e-mailadres gestuurd, d.d. 29 november 2010, met bijlagen, D-121, p. 2140-2143.
15.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2017.
16.Een geschrift, zijnde een uittreksel Handelsregister van de Kamer van Koophandel, D-024, p. 1609-1610.
17.Een geschrift, zijnde een brief van [naam] namens de Belastingdienst Limburg aan [betrokkene] d.d. 1 oktober 2010, D-146, p. 2233-2234.
18.Een geschrift, zijnde een brief van [naam belastingadviseur B.V.] aan [naam] van de Belastingdienst Limburg d.d. 19 januari 2011, D-140, p. 2196-2197.
19.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte, V01-03, p. 837-838.
20.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte, V01-02, p. 811.
21.Een geschrift, zijnde de ‘Board resolutions’ met betrekking tot [naam Ltd] , D-115, p. 2099-2100; een geschrift, zijnde de ‘ [bedrijfsnaam] ’ met betrekking tot [naam Ltd] , D-117, p. 2103-2104.
22.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene] , G09-01, p. 1462.
23.Een geschrift, zijnde een print van een e-mail afkomstig van de verdachte d.d. 27 maart 2007, D-016, p. 1591.
24.Een geschrift, zijnde een print van de aangifte inkomstenbelasting van de verdachte over 2007,
25.Proces-verbaal verhoor getuige G04-03, p. 1411-1412.
26.Een geschrift, zijnde een brief met bijlagen van [naam belastingadviseur B.V.] aan de Belastingdienst Limburg d.d. 11 juli 2012, D-141, p. 2205 en 2207-2228.
27.Een geschrift, zijnde een print van de aangifte vennootschapsbelasting van [naam Ltd] over kalenderjaar 2010, D-141, p. 2207-2209.
28.Een geschrift, zijnde een brief van [naam] namens de Belastingdienst Limburg aan [naam belastingadviseur B.V.] d.d. 20 juli 2012, D-141, p. 2206.
29.Proces-verbaal verstrekking ex art. 126nd Sv en art 96a Sv, AH-067, p. 486.
30.Een geschrift, zijnde een ‘Toelichting aangifte 2008’, D-273, p. 3068.