ECLI:NL:RBDHA:2017:6968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en aangifte inkomstenbelasting: beoordeling van de vereiste aangifte en belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd gekregen voor het jaar 2011, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.298, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 505.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.923 was vastgesteld. Eiseres had tegen deze aanslag bezwaar gemaakt, maar de inspecteur handhaafde de aanslag. Eiseres stelde dat zij niet de vereiste aangifte had gedaan, omdat de administratie van haar echtgenoot in beslag was genomen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist was en dat de inspecteur het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang correct had vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet de vereiste aangifte had gedaan en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

3Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/9271

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2017 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F.J.H.M. Berndsen),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.298, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 505.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.923. Tevens is bij beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 5.195 berekend.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [echtgenoot van eiseres], haar gemachtigde, [persoon A] en [persoon B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon C] en [persoon D].
Op de zitting zijn tevens behandeld het beroep van [echtgenoot van eiseres] met zaaknummer SGR 16/9274 en het beroep van [B.V. X] met zaaknummer SGR 16/2060.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is gehuwd met [echtgenoot van eiseres] (echtgenoot). De echtgenoot is 100 % aandeelhouder en directeur van [B.V. X] ([B.V. X]). [B.V. Y] ([B.V. Y]) is een 100% dochtermaatschappij van [B.V. X].
2. In het jaar 2011 is door [B.V. X] en [B.V. Y] in verschillende tranches in totaal een bedrag van € 750.000 overgemaakt naar de bankrekening van de echtgenoot met de omschrijving “DIVIDEND”.
3. Aan eiseres is tot 1 mei 2013 uitstel verleend voor het indienen van de aangifte IB/PVV over het jaar 2011. Eiseres is vervolgens door verweerder aangemaand om uiterlijk op 11 juli 2013 aangifte te doen.
4. Eiseres heeft op 10 juli 2013 voor het jaar 2011 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.298. Eiseres heeft hierin geen inkomen uit aanmerkelijk belang en inkomen uit sparen en beleggen aangegeven.
5. Met dagtekening 11 december 2015 heeft verweerder de onderhavige aanslag opgelegd. Daarbij is het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang, groot € 1.010.000, en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen voor de helft aan eiseres toegerekend.
Geschil
6. In geschil is of het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang van in totaal € 1.010.000, juist is vastgesteld en of de heffingsrente juist is berekend. Het voordeel uit aanmerkelijk belang wordt door eiseres tot een bedrag van € 260.000 niet betwist. Evenmin zijn in geschil het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning en het vastgestelde belastbare inkomen uit sparen en beleggen, noch de toerekening van het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen voor de helft aan de echtgenoot.
7. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte concludeert dat de vereiste aangifte niet is gedaan. De administratie van de echtgenoot was in beslag genomen en de aangifte is op basis van toen beschikbare gegevens gedaan. Eiseres stelt voorts dat verweerder ten onrechte een bedrag van € 750.000 als inkomen uit aanmerkelijk belang heeft aangemerkt.
8. Verweerder stelt dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Eiseres heeft voorts niet aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. De aanslag berust op een redelijke schatting.
Beoordeling van het geschil
9. Niet in geschil is dat eiseres tezamen met haar echtgenoot in het onderhavige jaar over vermogen beschikte maar desondanks geen rendementsgrondslag heeft aangegeven. Gegeven de omvang van het vermogen van eiseres en haar echtgenoot, acht de rechtbank aannemelijk dat de niet aangegeven verschuldigde belasting - zowel absoluut als relatief - aanzienlijk is en dat eiseres dit wist of zich daarvan bewust moet zijn geweest. Zo kon de beginstand van het vermogen worden opgemaakt uit de aangifte IB/PVV voor het jaar 2010. Dat de administratie in beslag was genomen, maakt dit niet anders, het gaat immers om vermogen dat voldoende kenbaar was voor eiseres. Eiseres heeft aldus niet de vereiste aangifte gedaan. Dit heeft tot gevolg dat het beroep ongegrond wordt verklaard tenzij eiseres doet blijken, dat wil zeggen overtuigend aantoont, dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
10. Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 10 en 11 in de uitspraak van heden in de zaak van de echtgenoot met zaaknummer SGR 16/9274, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang – gegeven de toerekening van dat inkomen aan eiseres met de helft – juist heeft vastgesteld.
11. Eiseres heeft tegen de in rekening gebrachte heffingsrente geen zelfstandige gronden aangevoerd. Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, zal het beroep ook in zoverre ongegrond worden verklaard.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.