1.6Eiseres, die met verweerder is overeengekomen eventuele tegemoetkomingen in planschade voor haar rekening te nemen, heeft daartegen bezwaar gemaakt en heeft ter onderbouwing van haar standpunt een contra-expertise van 27 mei 2016 van het adviesbureau Langhout & Wiarda Juristen en Rentmeesters (L&W) overgelegd. Verweerder heeft hierop HE om nader advies gevraagd, dat is uitgebracht op 21 juni 2016. In haar advies van 7 juli 2016 heeft de commissie bezwaarschriften van de Krimpenerwaard (de commissie) zich op het standpunt gesteld dat verweerder zich bij zijn besluitvorming heeft kunnen baseren op het advies van HE en de daarin opgenomen conclusies. Geadviseerd is de bezwaren ongegrond te verklaren.
2. Verweerder heeft het advies van de commissie opgevolgd en bij het bestreden besluit de bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
3. Eiseres kan zich niet met het besteden besluit verenigen en voert, samengevat weergegeven, aan dat HE onjuiste uitgangspunten aan de planologische vergelijking ten grondslag heeft gelegd, waardoor de conclusie of en in welke mate planologisch nadeel is opgetreden, onjuist is. Ook met betrekking tot het normale maatschappelijk risico is HE volgens eiseres van onjuiste uitgangspunten uitgegaan.
4. In zijn verweerschriften heeft verweerder, onder verwijzing naar de adviezen van HE en de commissie, geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
5. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Ingevolge het tweede lid, onder c, voor zover hier van belang, is een oorzaak als bedoeld in het eerste lid een besluit omtrent een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, blijft van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak in ieder geval voor rekening van de aanvrager een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.