ECLI:NL:RBDHA:2017:6715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
NL17.2629 en AWB 17/11166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en toegangsweigering van een Marokkaanse eiser in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een Marokkaanse eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij de eiser de toegang tot Nederland werd geweigerd en een inreisverbod voor twee jaar werd opgelegd. De eiser stelde dat hij vanwege bedreigingen en geweld in Marokko vreesde voor zijn leven, vooral na een zelfmoordpoging en een aanval op zijn vader. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van de eiser over de bedreigingen niet geloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden beschouwd en dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij vanwege zijn atheïsme of politieke activiteiten in gevaar zou komen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun claims met bewijs te onderbouwen en de rol van de rechtbank in het toetsen van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.2629 en AWB 17/11166

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

ProcesverloopBij besluit van 29 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen als kennelijk ongegrond, hem de toegang tot Nederland geweigerd, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.

Op 30 mei 2017 heeft eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag digitaal beroep ingesteld (NL17.2629) en heeft tegen de toegangsweigering een beroepschrift per fax ingediend (AWB 17/1116). Tevens heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (NL17.2630).
Het onderzoek ter zitting in de beroepen heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.2630, plaatsgevonden op 13 juni 2017. Eiser is niet in persoon verschenen, doch heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld dat hij is geboren op 26 januari 1990 en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Eiser werd door mensen uit de buurt die er van op de hoogte waren dat zijn vader politieagent was, verbaal lastiggevallen. In 2003 is eiser op straat slachtoffer geworden van geweld, waardoor hij in het ziekenhuis behandeld moest worden. Hierna kreeg eiser psychische problemen en heeft hij in 2005 een zelfmoordpoging gedaan. In maart of april 2015 is eiser telefonisch bedreigd door een man, die door toedoen van zijn vader een lange tijd in de gevangenis vast moest zitten. In juni 2015 werd eiser weer door diezelfde persoon gebeld, en toen die man wist te vertellen wat eiser precies die dag had gedaan, begreep eiser dat het serieus was. Eiser heeft dit met zijn vader besproken en hij zou de zaak onderzoeken omdat hij een vermoeden had wie de telefonische bedreigingen zou kunnen hebben geuit. Via een familielid die directrice van een gevangenis is, is eiser er achter gekomen dat kort daarvoor iemand die lang in de gevangenis had vastgezeten, vrijgelaten was. De telefoonnummers waarmee naar eiser was gebeld, bleken van prepaid telefoonkaarten te zijn, die niet geregistreerd waren. Uit angst is eiser naar Zuid-Korea vertrokken alwaar hij asiel heeft aangevraagd. In het asielzoekerscentrum kwam hij in contact met mensen van een kerk. Eiser heeft zich op 28 februari 2016 laten dopen. Tijdens de doop waren er Jemenieten aanwezig die foto’s maakten en deze hebben gestuurd naar Marokkaanse vrienden in Zuid-Korea. Een artikel over de doop van eiser is gepubliceerd in de krant van de kerk. Eiser kreeg vervolgens op de Koreaanse versie van WhatsApp telefoontjes uit verschillende landen zoals Saudi-Arabië, Jemen en Marokko, van hem onbekende mensen die zeiden dat het schandalig was dat eiser zich had bekeerd tot het christendom. Zij wilden dat eiser een videoboodschap zou opnemen waarin hij zou aangeven geen christen maar moslim te zijn, en dat zij anders de sharia op hem zouden toepassen. In 2016 kreeg eiser een telefoontje uit Marokko dat zijn vader toen hij onderweg was met de auto, is aangevallen met stenen. Eiser vermoedt dat dezelfde crimineel die hem destijds telefonisch had bedreigd, wraak op zijn vader wilde nemen.
Nadat de asielaanvraag van eiser in Zuid-Korea werd afgewezen, is hij naar Nederland gekomen.
Eiser kan niet terugkeren naar Marokko, omdat hij vreest voor de man die hem bedreigd heeft en voor wie eiser is gevlucht. Ook verwacht eiser problemen met andere islamisten en de Marokkaanse regering, omdat eiser zijn geloof heeft veranderd. Daarbij komt dat nadat eiser Marokko heeft verlaten, hij onder een pseudoniem kritische commentaren op Facebook heeft geplaatst over de Marokkaanse koning en de regeering.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, en d van de Vw 2000.
Verweerder acht de volgende elementen uit het asielrelaas relevant voor de beoordeling van de aanvraag:
- identiteit en nationaliteit;
- aanval in 2003, psychische problemen en zelfmoordpoging;
- telefonische bedreigingen door drugscrimineel in 2015 en aanval vader in 2016;
- doop in Zuid-Korea en atheïsme;
- politieke activiteiten.
Verweerder acht geloofwaardig de identiteit en nationaliteit van eiser, de aanval in 2003, de psychische problemen en de zelfmoordpoging.
Verweerder acht niet geloofwaardig de gestelde telefonische bedreigingen door een drugscrimineel in 2015 en de aanval op eisers vader in 2016.
Verweerder acht geloofwaardig dat eiser zich in Zuid-Korea heeft laten dopen, maar niet dat hierbij sprake is geweest van een oprechte bekering. Verweerder volgt eiser in zijn stelling dat hij atheïst is, maar niet dat dit bekend is, noch dat eiser dit bekend wil maken.
Verweerder acht de deelname van eiser aan demonstraties in 2010 geloofwaardig, maar niet dat eiser daarna politiek actief is geweest en acht het ongeloofwaardig dat eiser zich op internet negatief heeft uitgelaten over de koning van Marokko.
Verweerder heeft verder overwogen dat Marokko ten aanzien van eiser als een vellig land van herkomst wordt aangemerkt, zodat de aanvraag als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 wordt afgewezen.
De aanvraag is tevens op grond van artikel 30b, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat eiser heeft verklaard dat hij bij aankomst op Schiphol zijn paspoort heeft verscheurd.
3. Eiser heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over de telefonische bedreigingen niet geloofwaardig zijn. Dat eiser summiere verklaringen zou hebben afgelegd betekent niet dat deze verklaringen geen of onvoldoende bewijskracht hebben. Eiser heeft door het instellen van onderzoek naar de bedreiger en de telefoonnummers zijn uiterste best gedaan om meer informatie te achterhalen over de persoon die hem heeft bedreigd. Eiser heeft gedaan wat van hem kon worden verlangd. De bedreiger heeft eiser lastig gevallen en leed veroorzaakt.
Verweerder heeft eiser voorts ten onrechte tegengeworpen dat eiser geen officiële aangifte inzake de bedreiging heeft gedaan, nu deze zinloos zou zijn omdat hij de autoriteiten onvoldoende informatie zou kunnen verschaffen voor een officieel onderzoek.
Verweerder twijfelt verder ten onrechte aan de oprechtheid van de bekering. De Jemenieten waren in de kerk aanwezig in verband met de evangeliserende activiteiten van de kerk in het asielzoekerscentrum. De Jemenieten liepen er geen risico, omdat het verbod van refoulement ook ten aanzien van hen als asielzoekers gold. Voorts is aan eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij geen Whatsapp berichten heeft overgelegd om aan te tonen dat hij na de doop door boze bellers is gebeld, nu eiser enkel werd gebeld en geen berichten heeft ontvangen. Eiser heeft geen idee hoe zij op de hoogte zijn gekomen van zijn telefoonnummer.
Voor wat betreft het atheïsme van eiser, mag van hem niet worden verwacht dat hij dit geheim houdt.
Verweerder heeft voorts ten onrechte gesteld dat Marokko voor eiser een veilig land van herkomst is. Atheïsten en bekeerlingen worden in Marokko met de dood bedreigd. In het bestreden besluit is niet gemotiveerd ingegaan op de zienswijze, waarin eiser heeft verwezen naar het rapport van het U.S. Departement of State “2015 Report on International Religious Freedom” van 10 augustus 2016 en een artikel “Why must I be killed?” asks Moroccan atheist” van 13 maart 2013 op http://iheu.org, alsmede naar een internetbericht op en.wikipedia.org over een atheïstische ex-moslim die in 2011 als vluchteling in Zwitserland is erkend.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser ten onrechte als kennelijk ongegrond afgewezen, op de grond dat eiser zijn paspoort heeft verscheurd. De identiteit van eiser is vastgesteld. De verklaringen van eiser zijn ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling van de vraag of eiser te kwader trouw zijn paspoort heeft vernietigd.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd waarom eiser, ondanks een aantal geloofwaardig bevonden elementen van het relaas, op grond van dat relaas niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
Verweerder heeft voldoende onderbouwd waarom de gestelde telefonische bedreigingen in 2015 ongeloofwaardig worden geacht. Eiser heeft zijn relaas over die bedreigingen met geen enkel bewijs, zoals telefoonnummers of de telefoon waarop de telefoontjes zijn ontvangen, gestaafd en heeft slechts summier verklaard over de persoon door wie hij telefonisch zou zijn bedreigd. Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen dat eiser niet meer over die persoon kan verklaren, te meer nu familieleden na eigen onderzoek een vermoeden hadden wie de bedreiger zou kunnen zijn geweest. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte onaannemelijk geacht dat deze persoon wraak op eisers vader zou willen nemen via eiser. Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat iemand die wraak wil nemen, op de achtergrond blijft, zich niet kenbaar maakt en geen concrete actie onderneemt, te meer nu hij blijkbaar wist waar eiser woonde. Voorts heeft verweerder kunnen overwegen dat het in de lijn der verwachtingen gelegen had dat eiser officieel aangifte van bedreiging zou hebben gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten. Dat zijn vader zelf onderzoek zou doen en alles zou regelen doet aan vorenstaande niet af. Daarbij is van belang dat zijn vader reeds tien jaar eerder ontslag bij de politie had genomen. De enkele stelling van eiser dat een aangifte de bedreiger niet zou hebben gestopt is eveneens onvoldoende voor een ander oordeel.
Uit het vorenstaande volgt dat nu verweerder de telefonische bedreigingen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, verweerder ook de daaruit voortvloeide problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig mocht achten. Verweerder heeft voorts de gestelde aanval op de vader van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft daartoe in aanmerking kunnen nemen dat eiser de gestelde aanval op zijn vader, noch het telefonische bericht daarover, met stukken heeft onderbouwd en geen duidelijkheid heeft verschaft wanneer en door wie de aanval heeft plaatsgevonden en van wie eiser dit telefonisch te horen heeft gekregen. De informatie is bovendien afkomstig van een derde, die niet als een objectieve bron kan worden aangemerkt. Eiser weet niet door wie zijn vader met stenen is bekogeld en baseert zich slechts op het vermoeden dat dit dezelfde persoon is geweest die achter de telefonische bedreigingen in 2015 zou hebben gezeten.
Verweerder heeft voorts niet ten onrechte aangevoerd dat uit de verklaringen van eiser over zijn doop blijkt dat er geen sprake is geweest van een intrinsieke motivatie en dus van een oprechte bekering. Verweerder heeft daartoe niet ten onrechte overwogen dat eiser zich kennelijk in een gunstigere positie heeft willen manoeuvreren tijdens zijn asielprocedure in Zuid-Korea. Verweerder heeft het zeer opmerkelijk kunnen achten dat eiser, die heeft verklaard atheïst te zijn, zich heeft laten dopen. Ook heeft eiser verklaard dat hij dacht dat de publicatie in de krant van de kerk hem zou kunnen helpen met zijn asielprocedure in Zuid-Korea. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat tijdens de doop Jemenieten aanwezig zouden zijn geweest, die foto’s van de doop zouden hebben genomen en verspreid. Verweerder heeft eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser weinig over deze mensen kan verklaren en niet weet met welk doel zij bij de doop aanwezig waren, te meer nu eiser heeft verklaard dat het bij Jemenieten niet normaal is dat iemand zich tot het christendom bekeert. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien wat deze mensen in een kerk bij een doop te zoeken hebben, alsook dat zij het risico zouden nemen om foto’s van de doop te verspreiden, nu ook zij daardoor beschuldigd kunnen worden van afvalligheid. Verweerder heeft eiser voorts kunnen tegenwerpen dat hij zijn verklaringen over de telefoontjes van boze mensen na zijn doop niet heeft onderbouwd met gegevens uit zijn telefoon of zijn account, en niet aannemelijk heeft gemaakt hoe deze mensen aan zijn telefoonnummer zijn gekomen. Dat voor dit laatste verschillende mogelijkheden te bedenken zijn, is geen afdoende uitleg en onderbouwt de geuite bedreigingen niet. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bekend is geworden dat eiser zich heeft laten dopen, en dat het daarom ook niet aannemelijk is dat het bekend is geworden dat eiser atheïst is. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser vanwege de doop of het zijn van atheïst in Marokko te verzen heeft voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag voor bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn gestelde politieke activiteiten voor vervolging te vrezen heeft. Verweerder heeft van belang kunnen achten dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij door zijn deelname aan demonstraties in 2010 ooit problemen heeft ondervonden. Hierna is eiser door de autoriteiten in het bezit gesteld van identiteitsdocumenten en heeft hij zonder problemen zijn land van herkomst verlaten. Eiser heeft niet aangetoond dat hij op Facebook kritische berichten heeft geschreven over het Koninklijke huis of leden van de regering van Marokko. Uit de overgelegde uitdraai blijkt niet dat eiser deze tekst heeft geschreven. Eiser heeft verklaard dat hij niet zijn eigen naam heeft gebruikt. Niet aangetoond kan worden dat deze teksten van zijn hand zijn. Daarnaast kan eiser zijn politieke motivatie niet toelichten en kan niet gesproken worden van een politieke betrokkenheid van eiser na 2010. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser vanwege kritische uitlatingen op het internet in de negatieve belangstelling van de Marokkaanse autoriteiten is komen te staan.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd dat Marokko, mede gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), als een veilig land kan worden beschouwd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit algemene rechtsvermoeden niet ten aanzien van atheïsten in Marokko, en in het concreet ten aanzien van hem persoonlijk, geldt. Het relaas van eiser bevat geen aanwijzingen dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat eiser als atheïst geen problemen in Marokko heeft gehad. Ook is niet gebleken dat eiser vanwege het niet aanhangen van enige religie in zijn bestaansrecht beperkt is geweest. Eiser heeft ook vanwege de deelname aan demonstraties in 2010, geen problemen van de autoriteiten ondervonden.
De publicaties waarnaar eiser in de zienswijze heeft verwezen betreffen geen vergelijkbare gevallen en zijn onvoldoende voor het oordeel dat Marokko in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd en hij bij terugkeer naar Marokko te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft niet nader geconcretiseerd wat voor zijn aanvraag de relevantie is van de door hem aangehaalde informatie uit het rapport van het U.S. Department of State van 10 augustus 2016, nu deze informatie gaat over strafbaarstelling van mensen die tijdens de ramadan in het openbaar de regels over het vasten niet naleefden. De overige informatie op het internet, waarnaar eiser verwijst, wordt niet ondersteund door gezaghebbende bronnen. Echter, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de omstandigheid dat hij atheïst is, bij de autoriteiten in Marokko bekend is geworden en uit zijn verklaringen niet blijkt dat hij als atheïst in Marokko problemen heeft ondervonden, kan aan de door hem aangehaalde publicaties niet de waarde worden gehecht die eiser voorstaat.
Dat eiser in Marokko als bekeerling mogelijk problemen kan ondervinden, leidt ook niet tot een ander oordeel, nu verweerder zich onbestreden op het standpunt heeft gesteld dat in het geval van eiser geen sprake van een oprechte bekering is en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn doop in Marokko bekend is geworden.
6. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder de aanvraag niet ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw 2000.
7. Verweerder heeft voorts eveneens niet ten onrechte artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw 2000 van toepassing geacht, aangezien eiser zijn nationale papsoort bij aankomst op Schiphol heeft verscheurd. Dat de identiteit van eiser bekend was neemt niet weg dat eiser een reisdocument heeft vernietigd dat voor de vaststelling van zijn nationaliteit relevant is. Nu eiser op dat moment reeds in Nederland was en niet onder druk stond van een reisagent, mocht van hem worden verwacht dat hij direct na zijn inreis, waarbij hij de bescherming van de Nederlandse autoriteiten inroept, daarbij alle documenten die kunnen bijdragen aan het vaststellen van zijn nationaliteit, aan die autoriteiten overhandigt.
8. Uit het hiervoor overwogene volgt dat verweerder de aanvraag niet ten onrechte heeft behandeld in de grensprocedure. De toepasselijkheid van artikel 30b, eerste lid, van de Vw 2000 vormde daartoe een voorwaarde. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1331.
Nu verweerder de aanvraag niet ten onrechte in de grensprocedure krachtens artikel 30b, eerste lid, van de Vw 2000 heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, heeft verweerder in het bestreden besluit op goede gronden bepaald dat dit besluit ingevolge artikel 3, zesde lid, van de Vw 2000 als toegangswegering geldt. Het betoog van eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan eiser bij het bestreden besluit de toegang tot Nederland is geweigerd, faalt derhalve.
9. Nu verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond mocht afwijzen, heeft verweerder conform artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. In hetgeen eiser heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die verweerder redelijkerwijs tot een andersluidend besluit met betrekking tot de vertrektermijn zouden moeten leiden.
10. Tegen het opleggen van een inreisverbod zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het inreisverbod onrechtmatig is opgelegd.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep NL17.2629 en het beroep AWB 17/11166 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2017.

Rechtsmiddel