Uitspraak
Beschikking op het verzoek van:
[verzoekster] ,wonende te [woonplaats] , Australië,
gemachtigde: mr. I. Faass-Strooij.
Beoordeling
[2013] en wonende te [woonplaats] , Australië,
Rechtbank Den Haag
Op 20 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Gravenhage, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een machtigingsverzoek van een moeder voor haar minderjarige kinderen. Het verzoek was ingediend door de gemachtigde van de verzoekster, mr. I. Faass-Strooij, en had betrekking op de ouderlijke verantwoordelijkheid van de kinderen, die hun gewone verblijfplaats in Australië hebben. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de rechtsmacht toekomt aan de Australische autoriteiten op basis van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen van 19 oktober 1996.
De kantonrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat, aangezien de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Australië hebben, de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om op het verzoek te beslissen. Dit is in overeenstemming met artikel 5 lid 1 van het Verdrag, dat bepaalt dat de autoriteiten van de Staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd zijn om maatregelen te nemen ter bescherming van het kind. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de Australische rechter bevoegd is om te beslissen over het verzoek dat betrekking heeft op het vermogen van de minderjarigen, in dit geval aandelen in een Nederlandse vennootschap.
De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting en de kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard om op het verzoek te beslissen. Deze uitspraak benadrukt het belang van internationale rechtsmacht en de toepassing van verdragen in zaken die betrekking hebben op minderjarigen en hun ouderlijke verantwoordelijkheden.