ECLI:NL:RBDHA:2017:664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
NL17.188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verweerder neemt aanvraag niet in behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Eritrese nationaliteit, had op 28 juli 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het bestreden besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, gedateerd 11 januari 2016, weigerde de aanvraag in behandeling te nemen. Dit gebeurde op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat uit het Eurodacsysteem bleek dat eiser eerder illegaal de grens met Italië was overgestoken. De Italiaanse autoriteiten werden gevraagd om eiser over te nemen op basis van de Dublinverordening, maar zij reageerden niet binnen de gestelde termijn, wat leidde tot een fictief akkoord.

Tijdens de zitting op 23 januari 2017 heeft eiser zijn bezwaren tegen het bestreden besluit toegelicht. Hij stelde dat de rechtbank ten onrechte zijn correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor niet had meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet was benadeeld door de handelswijze van verweerder en dat deze beroepsgrond niet opging. Daarnaast voerde eiser aan dat verweerder zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming aan zich te trekken niet had benut, verwijzend naar eerdere ervaringen en jurisprudentie. De rechtbank concludeerde dat deze stellingen herhalingen waren van eerdere zienswijzen en dat eiser niet had aangetoond dat de reactie van verweerder inadequaat was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 25 januari 2017, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL17.188
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 25 januari 2017 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

gemachtigde: mr. H.E. Visscher,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel.

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak met nummer NL17.189, plaatsgevonden op 23 januari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. D. de Heuvel, kantoorgenote van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Eritrese nationaliteit, heeft op 28 juli 2016 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat uit het Eurodacsysteem is gebleken dat eiser eerder de grens met Italië illegaal is overgegaan. Gelet daarop heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten gevraagd eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening). Nu zij niet binnen een termijn van twee maanden hebben gereageerd, is er sprake van een fictief akkoord conform artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening, aldus verweerder.
3. Op wat eiser daartegen heeft ingebracht wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat de autoriteiten van Italië verantwoordelijk zijn voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
5. Eiser heeft ten eerste gesteld dat verweerder ten onrechte de door hem ingediende correcties en aanvullingen op het ‘Aanmeldgehoor Dublin’ niet in de besluitvorming heeft betrokken. In dat kader heeft eiser een productie bij het beroepschrift gevoegd waarvan hij stelt dat het een faxbevestiging betreft. De rechtbank stelt vast dat, wat er ook zij van deze productie, niet is gebleken dat eiser door de handelswijze van verweerder zou zijn benadeeld. Dit is desgevraagd ter zitting ook bevestigd. De rechtbank gaat daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aan deze beroepsgrond voorbij.
6. Ten tweede heeft eiser gesteld dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming aan zich te trekken als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Daarbij heeft hij gewezen op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 21 januari 2011, JV 2011, 68 (M.S.S. tegen België en Griekenland), zijn eerdere ervaringen met verblijf in de opvang voor asielzoekers in Italië en een aantal landenrapportages. De rechtbank stelt vast dat dit herhaalde stellingen uit de zienswijze zijn en dat eiser niet heeft onderbouwd waarom de reactie van verweerder daarop in het bestreden besluit niet adequaat zou zijn. Reeds daarom faalt deze beroepsgrond. De rechtbank ziet zich daarbij gesteund in de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Bij wijze van voorbeeld wordt hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1227), rechtsoverweging 9.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.