In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse man, heeft op 29 september 2015 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Hij heeft aangevoerd dat hij problemen ondervond in Irak vanwege zijn werk als zanger, waarbij hij in conflict kwam met een fanatiek moslim neef. Eiser heeft verklaard dat hij in oktober 2012 werd ontvoerd, vermoedelijk door zijn neef, maar dat hij na deze ontvoering geen verdere problemen heeft ervaren. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de asielaanvraag echter afgewezen, omdat de verklaringen van eiser over de problemen met zijn neef en de ontvoering niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag door de verweerder terecht was. De rechtbank heeft de onderbouwing van de verweerder gevolgd, die stelde dat er in Bagdad geen uitzonderlijke situatie is die asiel zou rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze beslissing mogelijk binnen vier weken na verzending.