ECLI:NL:RBDHA:2017:6562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
AWB 17/2823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Zuid-Koreaanse pacifist wegens onvoldoende gewetensbezwaren en niet voldoen aan voorwaarden voor verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Zuid-Koreaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De eiser, geboren in Seoul, had zijn aanvraag ingediend op basis van gewetensbezwaren tegen de militaire dienstplicht in Zuid-Korea. Hij vreesde voor sociale uitsluiting en vervolging vanwege zijn pacifistische overtuiging, die hij aanvoerde als reden voor zijn dienstweigering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij ernstige en onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft die zijn dienstweigering rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, terecht had vastgesteld dat de aanvraag ongegrond was. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aan de voorwaarden voldeed die in de Vreemdelingencirculaire zijn neergelegd voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning op basis van dienstweigering. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de angst voor gevangenisstraf en maatschappelijke uitsluiting, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn pacifistische overtuiging en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een onhoudbare situatie terecht zou komen door zijn dienstweigering. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/2823
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde: mr. W.A. Derogee-Berghuis,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. D. Berben.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 februari 2017 (het bestreden besluit).
Van verweerder is een verweerschrift ontvangen.
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig S.S. Sihn, tolk Koreaans. Eiser heeft ter zitting een stuk overgelegd. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Zuid-Koreaanse nationaliteit, heeft op
6 oktober 2016 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de aanvraag).
2. Aan de aanvraag ligt het volgende ten grondslag. Eiser is afkomstig uit Seoul (Zuid-Korea). In april 2016 vertrok eiser uit Zuid-Korea vanwege de dienstplicht. Eiser heeft op vijftienjarige leeftijd gezien dat de staat geweld tegen de eigen bevolking gebruikte en heeft sindsdien angst voor het leger. Eiser streeft naar vrede en wil geen geweld gebruiken. Tijdens de 21 maanden durende dienstplicht worden mensenrechten geschonden. Ook wordt het bezit van een mobiele telefoon niet toegestaan en krijgt men nauwelijks verlof. Op dienstweigering staat een gevangenisstraf van maximaal drie jaar. Na die straf kan niet meer worden deelgenomen aan de maatschappij, omdat dienstweigeraars sociaal gezien niet worden geaccepteerd en worden gezien als landverraders. Eiser vreest dan ook voor discriminatie en vervolging. Daarnaast zal het moeilijker worden om te reizen, omdat de kans dat na een gevangenisstraf een visum wordt verstrekt, klein is. Ook de kans op het vinden van een goede baan wordt kleiner. Eiser heeft eerst gedurende ongeveer een half jaar door Europa gereisd alvorens asiel aan te vragen, omdat het zijn droom is de wereld over te reizen en die droom straks wellicht over is.
3. Bij het bestreden besluit is de aanvraag als ongegrond afgewezen. De gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst acht verweerder geloofwaardig. Verweerder acht ook geloofwaardig dat eiser is opgeroepen voor de militaire dienstplicht. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning omdat eiser niet aan (tenminste één van) de voorwaarden van het in C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neergelegde beleid voldoet. Zo is niet gebleken van een gegronde vrees voor een onevenredige bestraffing, noch van een diepgewortelde pacifistische overtuiging, noch van een gegronde vrees te worden ingezet in een conflict tegen eigen volk.
4. Eiser heeft hiertegen - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
- Op dienstweigering staat een gevangenisstraf, waarna maatschappelijke uitsluiting volgt. Verweerder heeft de zwaarwegendheid daarvan ten onrechte niet beoordeeld.
- De aanvraag is niet op de juiste wijze en niet volledig getoetst. Aan eiser zijn niet de juiste vragen gesteld. Zo is niet gevraagd naar gewetensbezwaren van eiser. Eiser is bevraagd over thema’s als oorlog, geweld, het bestaan van een leger en vrede, terwijl niet is onderbouwd waarom eiser hierover zou moeten kunnen verklaren. Verweerder heeft er ook ten onrechte geen rekening mee gehouden dat - net als bij vreemdelingen met een homoseksuele geaardheid of bekering als asielmotief - innerlijke strijd kan bestaan ten aanzien van gewetensbezwaren. Verder bestaan er binnen het pacifisme verschillende stromingen.
- Niet gebleken is dat verweerder over voldoende deskundigheid beschikt om verklaringen over het pacifisme te kunnen beoordelen. Eiser heeft een verklaring overgelegd van Bart Horeman (lid van het bestuur van de Vereniging Dienstweigeraars van 1989 t/m 2004), waarin is vermeld hoe verzoeken van Nederlandse dienstweigeraars werden beoordeeld. De Commissie van Advies onderzocht de bezwaren, waarbij vereist was dat het ging om onoverkomelijke gewetensbezwaren die zagen op de persoonlijke vervulling van de militaire dienst en op gebruik van geweldsmiddelen.
- De kans is groot dat eiser wordt ingezet in een conflict tegen zijn eigen volk.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Volgens het beleid in C2/3.2 van de Vc wordt een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend aan de vreemdeling die zich beroept op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:
- De vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
- De vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen.
- De vreemdeling heeft geweigerd deel te nemen aan een militaire actie die is veroordeeld door de internationale gemeenschap als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag of die in strijd is met fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.
In ieder geval wordt geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend als de vreemdeling de weigering om deel te nemen aan een conflict tegen het eigen volk niet heeft onderbouwd.
6. Niet in geschil is dat er geen vervangende dienstplicht in Zuid-Korea is en dat dienstweigering wordt bestraft met een maximale gevangenisstraf van drie jaar. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat die straf niet onevenredig bezwarend is en de situatie in gevangenissen in Zuid-Korea overeenkomstig de internationale maatstaven is. Ten aanzien van de verklaring van eiser dat hij als dienstweigeraar vreest voor sociale uitsluiting en dat het moeilijker wordt een goede baan te vinden heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit - indien al aannemelijk - niet valt terug te voeren op één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door dienstweigering in een onhoudbare situatie terecht zal komen en dat het voor hem onmogelijk wordt om op sociaal en maatschappelijk gebied te functioneren. De grond dat de zwaarwegendheid van die verklaringen ten onrechte niet is getoetst, faalt dan ook. Dat betekent dat aan de eerste voorwaarde van het onder 5 genoemde beleid niet is voldaan.
7. Tussen partijen is voorts in geschil of sprake is van ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die hebben geleid tot dienstweigering door eiser. Verweerder heeft zijn standpunt dat daarvan niet is gebleken, als volgt onderbouwd. Eiser is bevraagd over thema’s als oorlog, geweld en vrede om zijn persoonlijke invulling van het pacifisme inzichtelijk te krijgen. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet van een diepgewortelde pacifistische overtuiging. Hij weet bijvoorbeeld niet of hij tegen de dienstplicht is en in welke situaties er geweld mag worden toegepast. Zo heeft eiser het volgende verklaard:
- Eiser heeft naar aanleiding van de vraag of hij er begrip voor heeft dat een land een leger nodig heeft verklaard dat in de 21ste eeuw ieder land over een eigen leger beschikt en dat hij denkt dat dit wel noodzakelijk is. Op de vraag waarom een leger noodzakelijk is, heeft eiser onder meer geantwoord dat een leger nodig is maar oorlog slecht en dat dit een moeilijke vraag is.
- De vraag of eiser begrijpt dat Zuid-Koreaanse soldaten zullen terugschieten op schietende soldaten van een ander land, beantwoordt eiser als volgt: “Op deze vraag ben ik niet voorbereid. Ik weet niet hoe men zich zal gedragen in zo een situatie. Dit is een morele vraag. Ik weet niet wat Zuid-Korea zal beslissen. (…) Als ik kijk naar de wereld dan is de kans op het uitbreken van een oorlog niet zo groot. Dus de vraag die u net heeft gesteld is eigenlijk niet reëel.”
- Op de vraag wat zijn belangrijkste bezwaren tegen de dienstplicht in Zuid-Korea zijn, geeft eiser een algemeen antwoord dat iedere burger zou kunnen geven: dat hij iemand is die naar vrede streeft, dat hij niet wil deelnemen aan geweldpleging en dat het militaire apparaat tegenstrijdig is met zijn wens om gelukkig en vreedzaam te leven.
Dat eiser stelt op deze vragen niet te zijn voorbereid en dat hij verklaart dat de kans op het uitbreken van een oorlog niet zo groot is, tast de geloofwaardigheid van de verklaring dat eiser een pacifist is verder aan. Verwacht mag worden dat is nagedacht over de grenzen van het pacifistische gedachtengoed en de persoonlijke invulling daarvan.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de hiervoor gegeven motivering deugdelijk heeft onderbouwd dat niet aan de tweede voorwaarde van het onder 5 bedoelde beleid is voldaan. Eiser moet kunnen verklaren op welke (geloofs)overtuiging zijn dienstweigering is gebaseerd en waarom deze (geloofs)overtuiging de dienstweigering voorschrijft. Op grond van de verklaringen van eiser wordt niet aannemelijk dat zijn bezwaren tegen de dienstplicht voortkomen uit enige diepgewortelde overtuiging. De grond dat hiernaar geen deugdelijk onderzoek is verricht, faalt. De rechtbank stelt daartoe voorop dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2073) volgt dat een beleidsregel of vaste gedragslijn over de wijze waarop verweerder dienstweigering als asielmotief onderzoekt en beoordeelt niet noodzakelijk is voor een effectieve toetsing door de bestuursrechter. Ook is geen vragenlijst vereist voor het onderzoek door verweerder naar de motieven die aan dienstweigering ten grondslag liggen. Het is aan eiser om tijdens het nader gehoor in zijn vrije relaas en bij de beantwoording van de vragen aannemelijk te maken dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de gevraagde vergunning vormen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1040) volgt dat het aan een vreemdeling is om zijn vluchtmotieven duidelijk naar voren te brengen en niet aan verweerder om deze met vragen - nader - aan het licht te brengen. Reeds daarom bestaat er geen grond voor het oordeel dat eiser onvoldoende de gelegenheid heeft gehad om over zijn gewetensbezwaren te verklaren en daarover onvoldoende is bevraagd. Bovendien blijkt uit het verslag van het nader gehoor dat wel degelijk naar persoonlijke motieven en gewetensbezwaren is gevraagd. Zo is eiser onder meer de vraag gesteld wat zijn belangrijkste bezwaren zijn tegen de dienstplicht in Zuid-Korea. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende over zijn gewetensbezwaren en (zijn motieven voor het aanhangen van) het pacifisme heeft weten te verklaren. Dat verschillende stromingen binnen het pacifisme bestaan, neemt niet weg dat van eiser mag worden verwacht dat hij zich heeft verdiept in de visie op oorlog en geweld van de stroming die hem aanspreekt en dat kan uitleggen, hetgeen temeer geldt nu eiser ter zitting heeft gesteld dat hij lezingen over het pacifisme in Japan wil gaan geven.
9. Ter zitting is aan eiser gevraagd hoe hij inmiddels de door verweerder gestelde vragen zou beantwoorden en of hij daarop thans een (ander) antwoord heeft. Eiser heeft daarop verklaard niet op die vraag te zijn voorbereid. De rechtbank ziet voorts in het door eiser ter zitting overgelegde artikel uit de Volkskrant van 12 april 2017 - dat een interview met Shin inhoudt - geen aanleiding voor een ander oordeel dan onder 8 is vermeld. Hierin is onder meer vermeld: ‘
In Australië zag ik hoe mensen leefden in veel meer vrijheid dan in Korea. Jongeren doen wat ze zelf willen. Daar werden mijn gedachten tegen het systeem en de onrechtvaardigheid heviger. In Australië besloot ik: ik wil niet leren hoe ik een wapen gebruik en hoe ik mensen moet doden.’ Terug in Zuid-Korea dacht Shin na over strategieën om aan zijn lot te ontkomen. ‘Sommige mannen proberen hun eigen schouder te breken. Een andere manier is extreem dik worden, zodat je moeilijk beweegt en wordt afgekeurd.’ Hij kwam op een ander idee toen hij een artikel las over een Zuid-Koreaan die asiel kreeg in Frankrijk, voor zover bekend het enige geval van een Zuid-Koreaanse dienstweigeraar met een vluchtelingenstatus in Europa.’ Hieruit blijkt evenmin dat de bezwaren van eiser tegen de dienstplicht voortkomen uit een diepgewortelde (pacifistische) overtuiging.
10. Eiser heeft (pas) in beroep aangevoerd dat de kans bestaat dat hij zal worden ingezet tegen eigen volk (Noord-Korea), nu Noord-Koreanen volgens de nationaliteitswetgeving ook worden beschouwd als staatsburgers van Zuid-Korea. Deze grond is niet onderbouwd. Verweerder heeft zich dan ook terecht en onweersproken op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat van de vereiste sterke banden met het Noord-Koreaanse volk (‘inner and profound feelings of attachment’) sprake is. Ook deze grond faalt.
11. De enkele verwijzing (zonder toelichting) in beroep naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Bayatyan tegen Armenië van 7 juli 2011 en de uitspraak van het VN Mensenrechtencomité in de zaak Yeo-Bum Yoon tegen Zuid-Korea uit 2006 kan eiser evenmin baten, reeds omdat in die zaken - anders dan in dit geval - betrokkenen als gewetensbezwaarden werden aangemerkt vanwege hun godsdienstige overtuiging (Jehova’s getuigen). Ook de verwijzing door eiser naar diverse rapporten ter onderbouwing van de stelling dat de omstandigheden in het Zuid-Koreaanse leger onder de maat zijn, leidt niet tot een ander oordeel.
12. De rechtbank concludeert dat nu niet aan tenminste één van de voorwaarden van het onder 5 bedoelde beleid is voldaan, er geen aanleiding bestaat eiser op grond van dat beleid vanwege dienstweigering de gevraagde vergunning te verlenen.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.