ECLI:NL:RBDHA:2017:6391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
C/09/516394 / HA RK 16-400
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens en afwijzing op grond van misbruik van recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2017 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoeker die inzage vroeg in zijn persoonsgegevens bij de naamloze vennootschap TGB. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.J.R. van Binsbergen, stelde dat hij in 2003 klant was geworden van TGB en dat hij niet adequaat was geïnformeerd over een risicovolle financiële constructie die TGB voor hem had opgezet. Dit leidde tot een betalingsverplichting van 3,5 miljoen euro, waar hij geen verband mee kon leggen aan eerdere informatie van TGB. De verzoeker vroeg de rechtbank om TGB te veroordelen tot het verstrekken van een volledig overzicht van zijn persoonsgegevens, inclusief chatberichten en interne notities, op straffe van een dwangsom.

TGB, vertegenwoordigd door mr. A.H. Beekhuizen, voerde verweer en stelde dat de verzoeker al toegang had gekregen tot de gevraagde chatberichten. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van de verzoeker niet voldeed aan de doelstelling van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), omdat het verzoek niet was gedaan om de juistheid van de verwerking van zijn persoonsgegevens te verifiëren, maar om bewijsstukken te verkrijgen voor een onderliggende bodemprocedure tegen TGB. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker misbruik maakte van zijn inzagerecht en wees het verzoek af. Tevens werd de verzoeker veroordeeld in de kosten van de procedure, die op € 1.523,00 werden begroot.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/516394 / HA RK 16-400
Beschikking van 2 februari 2017
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [land] ,
verzoeker,
advocaat mr. C.J.R. van Binsbergen te Alphen aan den Rijn,
tegen:
de naamloze vennootschap
[TGB],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
advocaat mr. A.H. Beekhuizen te Amsterdam.
Verzoeker wordt hierna aangeduid met ‘ [verzoeker] ’ en verweerster met ‘TGB’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 11 augustus 2016 ingekomen verzoekschrift,
  • het op 19 september 2016 ingekomen aanvullend verzoekschrift,
  • het op 14 december 2016 ingekomen verweerschrift.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 december 2016. [verzoeker] is verschenen, vergezeld van de heer P.H.M. Keesom als tolk, en van mr. Van Binsbergen. Namens TGB is de heer [A] , bedrijfsjurist, verschenen, vergezeld van mr. Beekhuizen. Mr. Beekhuizen heeft ‘spreekaantekeningen’ voorgedragen en overgelegd.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
[verzoeker] voert - kort samengevat - het volgende aan. Hij is in 2003 klant geworden van (de rechtsvoorgangster van) TGB. TGB heeft ten behoeve van [verzoeker] een - naar achteraf is gebleken - zeer risicovolle financiële constructie opgezet, waarover [verzoeker] nimmer is geïnformeerd. Dit heeft er onder meer toe geleid dat [verzoeker] op 13 augustus 2008 door TGB is verzocht een bedrag van 3,5 miljoen euro op zijn beleggingsrekening bij te storten. Die betalingsverplichting kon [verzoeker] niet relateren aan de informatie die hij in de maanden en jaren daarvoor van TGB had ontvangen.
2.2.
Uit een intern onderzoek door TGB bleek onder meer dat [verzoeker] lange tijd niet was geïnformeerd over de waardeontwikkelingen van derivaten, dat [verzoeker] nooit was geattendeerd op het ontstaan van onderstanden en dat jarenlang was gehandeld in strijd met talloze wettelijke regels en ook met afspraken die met [verzoeker] waren gemaakt. Documentatie met betrekking tot de gemaakte afspraken zijn vrijwel niet te vinden. Slechts in een drietal nagenoeg gelijkluidende e-mails uit 2004, 2005 en 2007 zijn afspraken bevestigd, die vervolgens jarenlang zijn geschonden. In twee van deze drie e-mailberichten is de zinsnede opgenomen ‘derivaten vallen buiten de warehouse-constructie en vereisen voldoende saldo op uw rekening’. In de praktijk heeft TGB zich daaraan nimmer gehouden. TGB stelt nu dat de aangehaalde tekst op een abuis berust. Voorts zou uit chatberichten blijken, dat de gemaakte afspraken zouden zijn gewijzigd. De chatberichten zijn door TGB niet aan [verzoeker] ter hand gesteld.
2.3.
Via het hoofd van de Interne Audit Dienst stuitte TGB op een interne instructie die beschrijft hoe het account van [verzoeker] diende te worden ingericht. Een afschrift van deze instructie wordt door TGB niet aan [verzoeker] verstrekt.
2.4.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om TGB, als verantwoordelijke van een verzameling persoonsgegevens, te veroordelen om de advocaat van [verzoeker] in het bezit te stellen van
a)een volledig overzicht van de persoonsgegevens, een omschrijving van het doel of doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvanger of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van gegevens, meer in het bijzonder
b)alle chatberichten tussen [verzoeker] en TGB, alsmede
c)de hiervoor bedoelde notitie van de Interne Audit Dienst van TGB, alles op straffe van een dwangsom. In zijn aanvullend verzoekschrift vraagt [verzoeker] tevens verstrekking door TGB van
d)alle documentatie waaruit blijkt dat TGB op of omstreeks 19 september 2008 daadwerkelijk posities van [verzoeker] heeft gesloten.
2.5.
TGB voert gemotiveerd verweer, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat de betrokkene ( [verzoeker] ) het recht heeft zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke (TGB) te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. Indien zodanige gegevens worden verwerkt, bevat de mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
3.2.
Het onderhavige verzoek is gebaseerd op artikel 46 lid 1 Wbp. Belanghebbende kan zich op grond van dat artikel tot de rechtbank wenden met het schriftelijk verzoek de verantwoordelijke te bevelen alsnog een verzoek als bedoeld in (onder andere) artikel 35 Wbp toe te wijzen. Het tweede lid van genoemd artikel bepaalt dat het verzoekschrift binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van de verantwoordelijke moet worden ingediend. Indien de verantwoordelijke niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, moet het verzoekschrift worden ingediend binnen zes weken na afloop van die termijn.
3.3.
Bij brief van 15 juli 2016 heeft [verzoeker] TGB verzocht om verstrekking van een overzicht van de op hem betrekking hebbende persoonsgegevens die door TGB worden verwerkt, in het bijzonder vraagt hij afschrift van de hiervoor bedoelde chatberichten en van de notitie, opgesteld door de heer [B] , voormalig hoofd van de Interne Audit Dienst van TGB, over de inrichting van het account van [verzoeker] .
3.4.
Bij brief van 29 juli 2016 heeft TGB geweigerd (afschriften van) chatberichten en van voormelde notitie van de heer [B] aan [verzoeker] te verstrekken, aangezien er sprake is van documentatie die persoonlijke gedachten van medewerkers van TGB behelst, en die uitsluitend bedoeld is voor intern overleg en beraad.
3.5.
Bij brief van 8 augustus 2016 heeft [verzoeker] zelf eveneens gevraagd om toezending van de betreffende informatie.
3.6.
[verzoeker] heeft vervolgens tijdig, op 11 augustus 2016, het onderhavige verzoekschrift ingediend.
3.7.
TGB heeft onweersproken aangevoerd aan dat [verzoeker] inmiddels kopieën zijn verstrekt van alle chatberichten tussen TGB en [verzoeker] . Op dit onderdeel van het verzoekschrift behoeft derhalve niet meer te worden beslist.
3.8.
De rechtbank stelt voorop dat de Wbp van toepassing is op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (artikel 2 lid 1 Wbp). De Wbp is ingevoerd ter implementatie van de Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna: Privacyrichtlijn) en moet in het licht daarvan worden begrepen. In de considerans van de Privacyrichtlijn, onder nummer 41, is opgenomen dat een ieder over het recht moet kunnen beschikken toegang te verkrijgen tot de gegevens die het voorwerp van een verwerking vormen en hemzelf betreffen, zodat hij zich van de juistheid en de rechtmatigheid van de verwerking ervan kan vergewissen.
3.9.
Tussen partijen zijn diverse civiele procedures aanhangig (geweest), waarin [verzoeker] TGB verwijt toerekenbaar tekort te zijn geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [verzoeker] . Door TGB is onweersproken aangevoerd dat [verzoeker] de thans gevraagde stukken al via civielrechtelijke procedures heeft geprobeerd op te vragen, onder meer met een beroep op de artikelen 22, 85 en 843a Rv. en dat partijen daarover ook een kort geding hebben gevoerd bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. In alle procedures is het verzoek afgewezen.
3.10.
De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige verzoek van [verzoeker] niet voldoet aan de doelstelling van de Wbp. Het is voldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] met zijn verzoek niet beoogt om zich van de juistheid en de rechtmatigheid van de verwerking van zijn persoonsgegevens te vergewissen. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [verzoeker] het verzoek heeft gedaan met het doel stukken in handen te krijgen die hij in de onderliggende bodemprocedure tegen TGB als bewijsmateriaal wil gebruiken. Dit blijkt overduidelijk uit het aanvullende verzoek van [verzoeker] waarin hij onder meer vraagt in het bezit te worden gesteld van alle documentatie waaruit blijkt dat TGB op of omstreeks 19 september 2008 daadwerkelijk posities van [verzoeker] heeft gesloten. [verzoeker] maakt daarmee misbruik van zijn inzagerecht als bedoeld in artikel 35 Wbp.
3.11.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af,
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van TGB begroot op € 619,00 aan verschotten (griffierecht) en € 904,00 aan salaris voor de advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 206