ECLI:NL:RBDHA:2017:6343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
16/25215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende aannemelijkheid van duurzame relatie

Op 13 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een Ghanese vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinsvorming met haar partner. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 5 november 2012, waarna eiseres bezwaar aantekende. Dit bezwaar werd op 5 maart 2013 ongegrond verklaard, maar het besluit werd later door de minister ingetrokken. In een nieuw besluit op 6 oktober 2016 werd het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 18 mei 2017 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en er was ook een tolk aanwezig. De rechtbank overwoog dat de relatie tussen eiseres en haar partner niet voldoende aannemelijk was gemaakt, ondanks dat zij op 22 februari 2012 met elkaar waren getrouwd. De rechtbank concludeerde dat de eerdere discrepanties in verklaringen niet waren opgehelderd en dat er onvoldoende bewijs was voor een duurzame en exclusieve relatie. Eiseres voerde aan dat de minister een onjuiste belangenafweging had gemaakt en dat zij voldeed aan de vereisten voor verblijf.

De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/25215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

gemachtigde: (mr. M.P. de Boo)

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinsvorming bij haar partner, afgewezen.
Bij besluit van 5 maart 2013 is het hiertegen ingediende bezwaar door verweerder ongegrond verklaard. Eiseres is hiertegen in beroep gegaan, waarna verweerder het besluit van 5 maart 2013 op 7 januari 2016 heeft ingetrokken.
Bij besluit van 6 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is ter zitting verschenen [persoon] (referent) en M.L. van der Assen als tolk.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1970 en heeft de Ghanese nationaliteit. Op 17 augustus 2010 heeft eiseres een mvv-aanvraag ingediend, voor verblijf bij haar partner (referent). Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. In het kader van de gevoerde bezwarenprocedure heeft op 4 mei 2011 een simultaan gehoor plaatsgevonden met eiseres en referent. Bij besluit van 16 juni 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, op de grond dat de relatie tussen eiseres en referent niet aannemelijk is gemaakt. Hiertoe acht verweerder redengevend het feit dat er discrepanties bestaan tussen de door eiseres en referent afgelegde verklaringen, zonder dat daarvoor een verklaring of verschoonbare reden is gegeven. Eiseres heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Op 5 september 2012 heeft eiseres de onderhavige mvv-aanvraag ingediend. Bij het primaire besluit is deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 5 maart 2013 is het hiertegen ingediende bezwaar door verweerder ongegrond verklaard. Eiseres is hiertegen in beroep gegaan bij de rechtbank, waarna de rechtbank het beroep heeft aangehouden in afwachting van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over tegenwerping van het inburgeringsexamen. Verweerder heeft het besluit van 5 maart 2013 op 7 januari 2016 ingetrokken, waarna eiseres het beroep heeft ingetrokken.
3. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder acht de gestelde relatie tussen eiseres en referent nog altijd onvoldoende aannemelijk. Dat eiseres op 22 februari 2012 in het huwelijk is getreden met referent, doet volgens verweerder niet af aan de in het kader van de voorgaande procedure geconstateerde discrepanties.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres en referent hebben wel degelijk een duurzame en exclusieve relatie en zijn inmiddels met elkaar gehuwd. Verweerder heeft volgens eiseres een onjuiste belangenafweging gemaakt. Zij voert daarnaast aan dat tussen het primaire besluit en het bestreden besluit vier jaar zit, waarin referent intussen arbeidsongeschikt is geraakt en zijn baan is verloren. Eiseres voert aan dat zij ten tijde van het primaire besluit aan de vereisten tot verlening van toegang en verblijf voldeed. Eiseres betwist voorts dat de inkomsten uit Ziektewet van referent niet duurzaam zijn.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Voor zover eiseres in beroep heeft gesteld dat sprake is van een schending van het verbod van
reformatio in peius, slaagt deze beroepsgrond niet. Volgens vaste rechtspraak staat artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet in de weg aan de handhaving in bezwaar van een primair besluit op een andere grond dan die waarop het primaire besluit steunt. Van een verslechtering van de positie van eiseres ten gevolge van het indienen van het bezwaarschrift is geen sprake. Anders dan eiseres stelt, kan niet worden vastgesteld dat zij ten tijde van het primaire besluit voldeed aan de vereisten voor verlening van de gevraagde mvv. De enkele omstandigheid dat thans – anders dan bij het primaire besluit – het niet slagen voor het inburgeringsexamen niet langer aan eiseres wordt tegengeworpen, leidt niet tot dit oordeel.
5.2.
Naar aanleiding van het besluit van 16 juni 2011 staat in rechte vast dat op dat moment tussen eiseres en referent geen duurzame en exclusieve relatie bestond. Hoewel nadien alsnog een duurzame en exclusieve relatie zou kunnen zijn ontstaan, is het in het kader van een opvolgende aanvraag aan eiseres en referent om dit aan te tonen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:366). Het inmiddels aangegane huwelijk is in dit kader onvoldoende, nu de rechtbank constateert dat er geen afdoende verklaring is gegeven voor de vastgestelde discrepanties in de verklaringen die eiseres en referent tijdens het simultaan gehoor op 4 mei 2011 hebben afgelegd. Referent is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen op de hiertoe gehouden hoorzitting. Met de overgelegde verklaring en documenten – kopieën van het paspoort van referent, één foto, een boarding pass van een vlucht van Accra naar Amsterdam en een overzicht van whatsapp-gesprekken die referent en eiseres in januari t/m juni van een onbekend jaar hebben gevoerd – is evenmin aangetoond dat zij inmiddels een relatie in bedoelde zin hebben. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat niet is aangetoond dat eiseres en referent een exclusieve en duurzame relatie hebben.
5.3.
Gelet op vorenstaand oordeel behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.