In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verzuimboete opgelegd aan eiser wegens het niet tijdig betalen van motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak van 29 januari 2016 tot en met 28 april 2016. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de boete, die oorspronkelijk € 158 bedroeg, en op 21 december 2016 had verweerder de boete verminderd tot € 52, met een proceskostenvergoeding van € 123. Eiser stelde dat hij de rekening voor de belasting niet had ontvangen, waardoor de boete niet terecht was opgelegd. Tijdens de zitting op 19 mei 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, en verweerder heeft zich aangesloten bij de stelling van eiser over de proceskostenvergoeding.
De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat eiser de rekening had ontvangen, maar dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand. Eiser kreeg recht op een extra kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 369. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.359 en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.