ECLI:NL:RBDHA:2017:6203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verzuimboete motorrijtuigenbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verzuimboete opgelegd aan eiser wegens het niet tijdig betalen van motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak van 29 januari 2016 tot en met 28 april 2016. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de boete, die oorspronkelijk € 158 bedroeg, en op 21 december 2016 had verweerder de boete verminderd tot € 52, met een proceskostenvergoeding van € 123. Eiser stelde dat hij de rekening voor de belasting niet had ontvangen, waardoor de boete niet terecht was opgelegd. Tijdens de zitting op 19 mei 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, en verweerder heeft zich aangesloten bij de stelling van eiser over de proceskostenvergoeding.

De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat eiser de rekening had ontvangen, maar dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand. Eiser kreeg recht op een extra kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 369. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.359 en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/425
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: [gemachtigde]),

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, kantoor [plaats]verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 21 december 2016 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2017.
Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.359;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Aan eiser is een verzuimboete van € 158 opgelegd wegens het niet tijdig betalen van motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak 29 januari 2016 tot en met 28 april 2016. Op 26 april 2016 heeft eiser tegen de boete bezwaar gemaakt en op 8 december 2016 heeft hij verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de boete verminderd tot € 52 en aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend van € 123.
2. In geschil is of de boete terecht is opgelegd en of de proceskostenvergoeding tot het juiste bedrag is vastgesteld.
3. Eiser stelt dat hij de rekening voor het desbetreffende tijdvak niet heeft ontvangen waardoor geen boete kan worden opgelegd. Verder neemt eiser het standpunt in dat verweerder voor de proceskostenkostenvergoeding een wegingsfactor van 0,25 heeft gehanteerd, terwijl dit wegingsfactor 1 had moeten zijn. Voorts stelt eiser dat de uitspraak op bezwaar op gebrekkige wijze tot stand is gekomen en de hoorplicht door verweerder is geschonden.
4. In de loop van het geding heeft verweerder zich voor wat betreft de proceskostenvergoeding aangesloten bij het standpunt van eiser. Reeds hierom is het beroep gegrond. Eiser heeft daarom recht op een (extra) kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 369 (2 x € 246 -/- € 123).
5. Om aan de kentekenhouder kenbaar te maken dat, hoeveel en voor welk tijdvak motorrijtuigenbelasting verschuldigde is, zendt de inspecteur, op grond van paragraaf 33 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, aan de kentekenhouder een rekening met daarop het verschuldigde bedrag en de uiterste betaaldatum. Is de belasting op de uiterste betaaldatum niet of niet geheel voldaan, dan is sprake van een verzuim op grond waarvan een verzuimboete kan worden opgelegd.
6. Eiser stelt dat hij de rekening niet heeft ontvangen, zodat er geen uiterste betaaldatum is bepaald en daarom geen verzuimboete kon worden opgelegd. Verweerder stelt dat de rekening wel naar eiser is gestuurd en heeft daarvoor een systeemprint ingebracht waarop is vermeld dat de rekening op 1 februari 2016 is verzonden naar eiser op het adres [adres] te [plaats], met als uiterste betaaldatum 2 maart 2016.
Bovendien heeft eiser, naar verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld, de belasting betaald met vermelding van het betalingskenmerk van de rekening. Dit laatste kan naar het oordeel van de rechtbank tot geen ander conclusie leiden dan dat eiser de rekening wel had ontvangen. Nu niet in geschil is dat de rekening niet binnen de uiterste betaaldatum is betaald, is de boete terecht opgelegd. Echter, niet kan worden uitgesloten dat indien eiser eerder was geconfronteerd met dit verweer, hij had afgezien van het instellen van beroep. Dit een en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd.
7. Eiser heeft onder meer aangevoerd dat zijn recht om te worden gehoord door verweerder is geschonden. Daarnaar gevraagd heeft eiser ter zitting aangegeven dat hij ondanks de schending van het hoorrecht, niet wenst dat de zaak wordt teruggewezen naar verweerder opdat deze eiser alsnog kan horen.
8. Op grond van al het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard. Met de extra vergoeding waar eiser nog recht op had, heeft de rechtbank rekening houden bij de proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft daarom de uitspraak op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.
9. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.359, namelijk € 369 voor de kosten van het bezwaar, zoals vermeld in 4, alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.