In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Poolse eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, geboren in 1977, heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland na een periode van meer dan drie maanden. De staatssecretaris heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf zoals vastgelegd in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De eiser is op 15 april 2013 geïdentificeerd als vreemdeling, maar heeft sindsdien geen bewijs geleverd van werk, voldoende middelen van bestaan of een ziektekostenverzekering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een zwervend bestaan leidt en regelmatig wordt aangehouden voor overtredingen, wat de twijfels over zijn bestaansmiddelen vergroot. De eiser heeft betwist dat hij langer dan drie maanden in Nederland is geweest, maar de rechtbank oordeelt dat de informatie uit het politieregistratiesysteem aantoont dat hij al sinds juli 2015 in Nederland verblijft. De rechtbank concludeert dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.