ECLI:NL:RBDHA:2017:6098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
16/26070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van rechtmatig verblijf van een Poolse vreemdeling op basis van Unierecht na drie maanden verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Poolse eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, geboren in 1977, heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland na een periode van meer dan drie maanden. De staatssecretaris heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf zoals vastgelegd in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De eiser is op 15 april 2013 geïdentificeerd als vreemdeling, maar heeft sindsdien geen bewijs geleverd van werk, voldoende middelen van bestaan of een ziektekostenverzekering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een zwervend bestaan leidt en regelmatig wordt aangehouden voor overtredingen, wat de twijfels over zijn bestaansmiddelen vergroot. De eiser heeft betwist dat hij langer dan drie maanden in Nederland is geweest, maar de rechtbank oordeelt dat de informatie uit het politieregistratiesysteem aantoont dat hij al sinds juli 2015 in Nederland verblijft. De rechtbank concludeert dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/26070

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo)

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht.
Bij besluit van 20 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017.
Eiser is niet verschenen. Hij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1977 en heeft de Poolse nationaliteit. Op 15 april 2013 is eiser door verweerder geïdentificeerd en geregistreerd als vreemdeling. De politie heeft eiser op 16 april 2016 gehoord. Naar aanleiding hiervan heeft de politie, eenheid Rotterdam, verweerder voorgesteld om vast te stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 8.12, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Uit onderzoek is naar voren gekomen dat eiser niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), zodat niet kan worden vastgesteld op welke datum hij zich in Nederland heeft gevestigd. Uit het politieregistratiesysteem blijkt dat eiser een zwervend bestaan leidt en met regelmaat wordt aangehouden voor overtredingen, zoals plegen van overlast, slapen op plekken waar dit niet is toegestaan en openbare dronkenschap. Ook is eiser meermalen aangehouden voor het plegen van vermogensdelicten, voornamelijk winkeldiefstal. Dit heeft geleid tot redelijke twijfel of eiser over voldoende middelen beschikt om van te leven. Voorts is door verweerder vastgesteld dat eiser geen werknemer of zelfstandige is en dat hij niet staat ingeschreven voor een opleiding in Nederland en geen ziektekostenverzekering in Nederland heeft. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij betwist dat hij langer dan drie maanden in Nederland is, en stelt dat hij slechts anderhalve maand in Nederland was ten tijde van het verhoor bij de politie. Verweerder heeft volgens eiser niet gemotiveerd waarom zijn bezwaar op dit punt geen stand houdt. Eiser voert hiertoe aan dat uit de gegevens van de politie en de verschillende data dat hij is aangehouden niet blijkt dat hij een onafgebroken periode van drie maanden in Nederland was. Het zwervende bestaan van eiser beperkt zich niet alleen tot Nederland. Voorts betwist eiser niet dat hij regelmatig bij het Leger des Heils slaapt, maar hij voert aan dat verweerder niet motiveert waarom dit een onredelijke belasting vormt op de publieke middelen van Nederland.
4. Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) heeft een burger van de Unie, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, langer dan drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland op grond van het Unierecht in de volgende situaties:
  • De burger is werknemer of zelfstandige, of de burger kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans daarop heeft;
  • De burger heeft voor zichzelf en voor zijn gezin genoeg middelen om van te leven en hij heeft voor zichzelf en zijn gezin een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt; of
  • De burger volgt onderwijs aan een Nederlandse onderwijsinstelling, hij heeft een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt en hij kan de zekerheid geven dat hij voor zichzelf en voor zijn gezin genoeg middelen heeft om van te leven.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Uit de informatie uit het politieregistratiesysteem kan worden opgemaakt dat eiser, ten tijde van het politieverhoor op 16 april 2016, al langer dan drie maanden in Nederland verbleef. Dat er tussen de verschillende data uit de politiegegevens gaten zitten, doet niet af aan het feit dat eiser reeds sinds juli 2015 meerdere keren is aangehouden door de politie, hetgeen niet door eiser wordt betwist. De stelling voorts van eiser, dat zijn zwervende bestaan zich niet alleen beperkt tot Nederland, wordt in het geheel niet onderbouwd zodat deze beroepsgrond niet kan slagen.
5.2.
Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf na drie maanden, zoals neergelegd in artikel 8.12 van het Vb. Eiser betwist niet dat hij geen werknemer is, noch is door hem gesteld dat hij een reële kans op werk heeft. Daarnaast betwist eiser niet dat hij niet over voldoende bestaansmiddelen beschikt. Eiser volgt geen opleiding in Nederland en beschikt niet over een zorgverzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
5.3.
Gezien het voorgaande is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. De overige beroepsgronden hoeven dan ook geen bespreking meer.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.