Op 15 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een Syrische eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, nadat zijn eerdere aanvraag op 29 september 2015 was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde de nieuwe aanvraag op 13 april 2017 niet-ontvankelijk, omdat er geen nieuwe relevante feiten of omstandigheden waren aangevoerd die de aanvraag konden onderbouwen. De eiser voerde aan dat hij nieuwe documenten had ingediend die zijn identiteit en nationaliteit bevestigden.
Tijdens de zitting op 4 mei 2017, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt had kunnen stellen dat de ingediende documenten niet de waarde hadden die de eiser eraan hechtte. De rechtbank vond dat de staatssecretaris had moeten overleggen met Bureau Documenten over de echtheid van de documenten, vooral omdat deze eerder als echt waren beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat het besluit van de staatssecretaris onzorgvuldig was voorbereid en een motiveringsgebrek vertoonde.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verplichtte de staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 990,-. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 mei 2017.