ECLI:NL:RBDHA:2017:6085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
C/09/531668 / KG ZA 17-543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot voorschot op schadevergoeding wegens onrechtmatige besluiten van de Gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap PARTYCENTRUM GROENOORD B.V. (hierna 'Groenoord') en de Gemeente Leiden (hierna 'de Gemeente'). Groenoord vorderde een voorschot op schadevergoeding van € 390.000,-- van de Gemeente, als gevolg van onrechtmatige besluiten die de Gemeente had genomen met betrekking tot de exploitatie van een partycentrum. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat de juistheid van de gestelde schade niet kon worden aangenomen.

De procedure begon met een dagvaarding en omvatte verschillende producties en een mondelinge behandeling. Groenoord stelde dat de Gemeente onrechtmatig had gehandeld door besluiten te nemen die de exploitatie van het partycentrum belemmerden. De Gemeente betwistte de schade en de omvang daarvan, en voerde aan dat Groenoord geen schade had geleden omdat er geen belemmeringen waren om het partycentrum te exploiteren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat in het kort geding niet kon worden aangenomen dat Groenoord schade had geleden als gevolg van de onrechtmatige besluiten. De rechtbank benadrukte dat er nader onderzoek nodig was om de schade vast te stellen, wat niet mogelijk was in het kader van een kort geding. De vordering van Groenoord werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/531668 / KG ZA 17-543
Vonnis in kort geding van 7 juni 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARTYCENTRUM GROENOORD B.V.,
gevestigd te Leiden,
eiseres,
advocaat mr. H.J. Hagemans te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LEIDEN,
zetelend te Leiden,
gedaagde,
advocaat mr. B.J.P.G. Roozendaal te Breda.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als 'Groenoord' en 'de Gemeente'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de brief van Groenoord van 29 mei 2017, met producties;
- de op 31 mei 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door Groenoord pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Groenoord is opgericht op 11 april 2013. Haar activiteiten bestaan uit het exploiteren van een partycentrum en het verzorgen van zaalverhuur.
2.2.
Tussen [de Exploitatiemaatschappij] en Groenoord is op 11 april 2013 een overeenkomst tot stand gekomen waarbij Groenoord met ingang van 1 mei 2013, voor de duur van tien jaar, huurt de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna 'het gehuurde'). De beoogde bestemming is het gebruik als partycentrum. De huurprijs bedraagt € 100.000,-- per jaar, exclusief BTW.
2.3.
Bij brief van 9 september 2013 heeft de Gemeente aan Groenoord bericht dat het gebruik van het gehuurde in strijd is met het op dat moment ter plaatse van kracht zijnde bestemmingsplan.
2.4.
Bij besluit van 18 oktober 2013 heeft de Gemeente Groenoord - op straffe van verbeurte van een dwangsom - gelast de strijdigheid met het bestemmingsplan te staken en gestaakt te houden vanaf 8 november 2013 (hierna 'het primaire besluit').
2.5.
Groenoord heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tegelijkertijd heeft zij aan de (bestuursrechtelijke) voorzieningenrechter van deze rechtbank - bij wijze van voorlopige voorziening - de schorsing van het primaire besluit verzocht.
2.6.
Bij beslissing van 4 februari 2014 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van Groenoord tegen dat besluit.
2.7.
Bij besluit van 23 juni 2014 heeft de Gemeente het bezwaar van Groenoord tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (hierna 'het bestreden besluit'). Groenoord heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank.
2.8.
Bij uitspraak van 16 oktober 2015 heeft de rechtbank het beroep van Groenoord gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. De Gemeente heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
2.9.
Bij uitspraak van 26 oktober 2016 heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank van 16 oktober 2015 bevestigd.

3.Het geschil

3.1.
Groenoord vordert de Gemeente te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 390.000,--, te voldoen binnen veertien dagen na het uitspreken van het vonnis, met veroordeling van de Gemeente in de proces- en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert Groenoord - samengevat - het volgende aan.
Na de uitspraak van de Raad van State van 26 oktober 2016 staat vast dat de Gemeente toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens Groenoord ter zake van zowel het primaire als het bestreden besluit. Als gevolg van die besluiten heeft Groenoord - teneinde het verbeuren van dwangsommen te voorkomen - ruim tweeëneenhalf jaar haar bedrijf niet kunnen exploiteren. Daardoor heeft Groenoord schade geleden, die kan worden begroot op een bedrag van € 752.000, te vermeerderen met rente en (juridische) kosten. Tijdens de noodgedwongen staking van de exploitatie had Groenoord te maken met doorlopende kosten/lasten, zoals onder andere huurverplichtingen en de beloning van haar directeur. Teneinde aan die verplichtingen te kunnen voldoen heeft Groenoord - vooruitlopend op een beslissing in een bodemprocedure - behoefte aan een voorschot op de schadevergoeding ter hoogte van het door haar gevorderde bedrag.
3.3.
De Gemeente voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De vordering van Groenoord betreft een geldvordering. Ingevolge vaste jurisprudentie is ten aanzien van dergelijke vorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Onderzocht moet worden of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen. Daarnaast moet sprake zijn van feiten en/of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Voorts dient in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken te worden.
4.2.
De Gemeente betwist niet dat zij - als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 26 oktober 2016 - onrechtmatig heeft gehandeld jegens Groenoord door het nemen van het primaire en het bestreden besluit, noch dat die onrechtmatige daad haar kan worden aangerekend, zodat van een en ander zal worden uitgegaan. De Gemeente bestrijdt echter wel gemotiveerd dat Groenoord als gevolg daarvan schade heeft geleden en - voor zover dat toch moet worden aangenomen - de door Groenoord gestelde omvang ervan. Daarnaast ontbreekt volgens de Gemeente het vereiste spoedeisende belang bij de vordering van Groenoord en wijst de Gemeente op het aanwezige restitutierisico.
4.3.
Groenoord baseert haar schade enkel op een "schadenotitie" van drs. [A] van Horatio schade-auditors B.V. te Amstelveen d.d. 16 februari 2017. Zonder de deskundigheid van [A] in twijfel te trekken, stelt de Gemeente gemotiveerd dat op basis van die - geheel buiten haar om tot stand gekomen - notitie niet kan worden aangenomen dat Groenoord schade heeft geleden, noch dat de schade een bedrag van
€ 752.000,-- dan wel € 390.000,-- beloopt, aangezien de schadeberekening een groot aantal gebreken en onjuiste aannames bevat. In dat verband heeft de Gemeente - onder meer - aangevoerd dat (i) Groenoord ten onrechte heeft nagelaten schadebeperkende maatregelen te treffen en dat de exploitatie van het partycentrum niet had behoeven te worden gestaakt en (ii) de schadebegroting is gebaseerd op een onrealistische omzetverwachting en een prognose van een ander bedrijf dat in 2011 failliet is gegaan en waarvan slechts de bedrijfsresultaten van één jaar bekend zijn.
4.4.
Daar komt bij dat uit de notitie zelf volgt dat de daarin begrote schade niet zonder meer voor juist kan worden gehouden. [A] schrijft daarin immers onder meer:
"De berekeningen in deze notitie zijn uitsluitend gebaseerd op de stukken die ons ter beschikking zijn gesteld(voorzieningenrechter: door Groenoord)
. Op het in de schadebegroting opgenomen cijfermateriaal is door ons geen accountantscontrole toegepast. Evenmin hebben wij hiertoe een beoordelingsopdracht uitgevoerd. Dit houdt in dat aan onze rapportage geen zekerheid kan worden ontleend omtrent de getrouwheid van het in de schadebegroting opgenomen cijfermateriaal en toelichtingen daarop."
en
"Omdat het ontbreekt aan representatief referentiemateriaal is met betrekking tot de winstderving een abstracte benadering noodzakelijk. Wel kunnen cijfers van de voorgaande exploitant daarbij worden gebruikt."
4.5.
Op grond van het voorgaande kan in het beperkte bestek van dit kort geding niet worden aangenomen dat Groenoord als gevolg van de onrechtmatige besluiten schade heeft geleden (tot het door haar - bij wijze van voorschot - gevorderde bedrag). Om daarover een beslissing te kunnen nemen is nader en grondiger onderzoek nodig waarvoor een procedure als de onderhavige zich niet leent. Het voorgaande klemt te meer nu de Gemeente onweersproken heeft gesteld dat er tot de uitspraak van de Raad van State
publiekrechtelijkgeen belemmering is geweest, althans had behoeven te zijn, om het partycentrum te exploiteren, mede gelet op enerzijds de (verlengde) begunstigingstermijn en anderzijds de mogelijkheid om hangende de beroepsprocedure bij de rechtbank (andermaal) een voorlopige voorziening te vragen, welke mogelijkheid Groenoord ongebruikt heeft gelaten, terwijl - gelet op de onder 2.6 en 2.8 vermelde uitspraken - moet worden aangenomen dat dat verzoek zou zijn toegewezen.
4.6.
Het voorgaande brengt reeds mee dat niet is voldaan aan het hiervoor onder 4.1 vermelde criterium. De vordering van Groenoord zal dan ook worden afgewezen. De voorzieningenrechter wenst daarbij nog wel op te merken dat is opgevallen dat partijen zich tot op heden weinig constructief hebben opgesteld om te trachten het geschil onderling te regelen, waartoe hij - mede waar het toerekenbare onrechtmatige handelen van de Gemeente vaststaat - zeker mogelijkheden ziet. Hij adviseert partijen dan ook om - met het oog daarop - hun houding ten opzichte van elkaar een meer positieve wending te geven.
4.7.
Groenoord zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor een veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van Groenoord af;
5.2.
veroordeelt Groenoord in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Gemeente begroot op € 4.710,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 3.894,-- aan griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het uitspreken van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.
jvl