Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juni 2017 in de zaak tussen
de minister van Buitenlandse Zaken (BZ), te Den Haag, eiser
[persoon], te [woonplaats] .
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Buitenlandse Zaken en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WW-uitkering aan een werknemer die verwijtbaar werkloos was geworden. De werknemer, die sinds 1982 als archiefmedewerker bij de minister werkte, had zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, waaronder overmatig alcoholgebruik en ongeoorloofde afwezigheid. Na een voorwaardelijk ontslag in 2013, werd hij in 2014 definitief ontslagen. De werknemer had zich ziek gemeld en ontving een Ziektewet-uitkering, maar vroeg in 2015 een WW-uitkering aan, die door de Uwv werd toegekend. De minister maakte bezwaar tegen deze toekenning, stellende dat de werknemer verwijtbaar werkloos was geworden door zijn gedragingen. De rechtbank oordeelde dat de werknemer, ondanks zijn persoonlijke omstandigheden, verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Uwv en herroept het primaire besluit, waardoor de WW-uitkering van de werknemer werd ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat de werknemer verantwoordelijk was voor zijn eigen handelen en dat de Uwv ten onrechte had geoordeeld dat er geen dringende reden voor ontslag was.