ECLI:NL:RBDHA:2017:589
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- M. Diepenhorst
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, omdat verzoeker niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verzoeker, geboren in Jemen, had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om de overdracht naar Duitsland te verbieden totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van spoedeisend belang, gezien de uiterste overdrachtsdatum van 1 februari 2017 in het kader van de Dublinverordening.
Tijdens de zitting op 12 januari 2017 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker en zijn vader, die de Nederlandse nationaliteit heeft, nooit tot elkaars gezin hebben behoord en dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris terecht was, omdat verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op basis van familieleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde het bezwaar ongegrond, waarbij hij de wijziging in het beleid inzake artikel 8 van het EVRM in aanmerking nam.