Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[de man] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 april 2017 uitspraak gedaan in een beroep van een man van Marokkaanse nationaliteit tegen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De man had op 13 februari 2017 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank ontving het beroepschrift op 5 april 2017, en de man verzocht om een voorlopige voorziening om de overdracht naar Duitsland te verbieden totdat op het beroep was beslist.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van de artikelen 8:54 en 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de aanvraag niet in behandeling had genomen omdat Duitsland op 23 februari 2017 had ingestemd met de terugname van de man op basis van de Dublinverordening. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de asielaanvraag niet zelf hoefde te behandelen, omdat er geen ernstige redenen waren om aan te nemen dat de asielprocedure in Duitsland niet aan de internationale verplichtingen voldeed.
De rechtbank verklaarde het beroep van de man kennelijk ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de overdracht te verbieden, aangezien de uitspraak op het beroep al was gedaan. De rechtbank besloot dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden. De uitspraak werd bekendgemaakt op dezelfde dag, en de man had de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.