Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld dat hij op [geboortedatum] 1972 geboren is en dat hij de Afghaanse nationaliteit heeft. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft vanaf zijn geboorte tot 1993 in Afghanistan gewoond. Van 1993 tot eind 2006 heeft eiser in Iran (Teheran) gewoond, vanwege de verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan. In 2006 is eiser naar Afghanistan teruggekeerd, omdat hij dacht dat het daar weer veilig was om te wonen, maar dit bleek niet zo te zijn. Eiser werkte als kleermaker in een eigen atelier. In februari 2008 kwam een man die op een bedelaar leek, het atelier van eiser binnen en vroeg eiser om voor hem kleding (piran-turban) te maken. Hij had dollarbiljetten bij zich en betaalde daarmee aan eiser. Eiser heeft gezegd dat het ongeveer 10 dagen zal duren totdat de kleding klaar is. Deze man gaf zijn naam niet aan eiser, maar kwam elke dag langs om te kijken of zijn bestelling klaar is en om een praatje met eiser te maken, zoals over waar eiser woonde en de naam van eisers vader. Op een moment kwam die man drie dagen niet bij eiser. Toen hij er weer kwam, droeg hij nette kleiding en zei dat hij mensen ronselde voor de Taliban. Hij heeft gezegd dat hij over een paar dagen weer zou komen en eiser mee zal nemen om te gaan vechten, en dat eiser dan klaar moet staan om met hem mee te gaan. Hij zei dat eiser dit niet mocht doorvertellen en geen aangifte mocht doen, omdat eiser anders in gevaar zou komen. Deze man heeft toen een foto van eiser gemaakt en meegenomen. Eiser is naar de politie gegaan om aangifte te doen, maar de politie heeft hiervan geen aangifte opgenomen en gezegd niets voor eiser te kunnen doen, omdat eiser niet wist wanneer de man terug zou komen om hem op te halen. De politie heeft tegen eiser gezegd hem geen bescherming te kunnen bieden.
Eiser werd bang en heeft samen met zijn gezin het land verlaten. Eiser heeft tot 2015 met zijn gezin in Azerbeidzjan verbleven, eerst twee jaren met een visum en vervolgens zes jaren illegaal. In 2015 moest het gezin van eiser van de Azerbeidzjaanse autoriteiten het land verlaten vanwege het illegale verblijf. Begin 2016 is eiser door politie en smokkelaars van zijn kinderen in Macedonië gescheiden en daarna heeft zijn vrouw hem verlaten. Op 17 februari 2016 is eiser Nederland ingereisd.
Eiser kan niet terugkeren naar Afghanistan omdat hij voor de Taliban vreest. De Taliban heeft een foto van hem en ziet hem als iemand die voor hen is gevlucht. Eiser kan van de autoriteiten in Afghanistan geen bescherming krijgen. Eiser kan zich in Afghanistan nergens vestigen vanwege zijn etnische afkomst, Tadzjiek en zijn geloof, de sjiitische stroming binnen de islam.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder volgt eiser in de door hem opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst, maar acht de door eiser gestelde problemen, die tot zijn directe vertrek uit Afghanistan hebben geleid, ongeloofwaardig.
3. Eiser heeft hiertegen, onder verwijzing naar de zienswijze, samengevat, het volgende aangevoerd. Verweerder heeft de verklaringen van eiser ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser in de verslagen van gehoor zijn onjuist gelezen, samengevat en getoetst. Onvoldoende rekening is gehouden met de in het FMMU-advies vermelde medische klachten van eiser, die een beperking vormen voor het horen van eiser. In de zienswijze zijn de eventuele onduidelijkheden zoveel mogelijk verklaard en uitgelegd. Eiser heeft ondanks zijn ernstige concentratieproblemen en gemoedstoestand, oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven. Hij heeft op alle vragen een antwoord gegeven. Eiser heeft een bevredigende verklaring gegeven over het ontbreken van gegevens. De verklaringen van eiser zijn samenhangend en geloofwaardig. Verweerder baseert zich slechts op meningen en veronderstellingen. Eiser hoefde de naam van de man die kleding bij hem bestelde niet te weten. De opdracht was duidelijk en er was vooraf betaald. In Afghanistan is het niet gebruikelijk om naar de naam van iemand te vragen. Achteraf gezien had deze man het plan om eiser te ronselen voor de Taliban. Eiser heeft aan hem uit vrees geen vragen gesteld. Eiser heeft naar waarheid verklaard dat hij niet weet waarom hij werd uitgezocht om voor de Taliban te vechten. Eiser heeft een logische verklaring gegeven waarom de aangifte niet door de politie is opgenomen. Eiser kon niet in Afghanistan blijven om te wachten of de man hem kwam halen. De autoriteiten in Afghanistan zijn op de Taliban georiënteerd. Kaboel is de laatste tijd niet veilig, omdat er terroristische aanslagen worden gepleegd. Eiser heeft problemen ondervonden met de Taliban vanwege zijn geloof en zijn nationaliteit, en vreest voor represailles. Eiser behoort als sjiitische moslim tot een religieuze minderheidsgroep en loopt hierom gevaar op achterstelling en discriminatie in Afghanistan. Eiser is een kwetsbaar mens, hij heeft geen netwerk en kan van de Afghaanse autoriteiten geen bescherming krijgen. Eiser verwijst in dit verband naar de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 23 februari 2017 (TK 2016-2017, 19637, nr. 2304) en stelt dat verweerder het daarin opgenomen beleid ten onrechte niet heeft toegepast. Eiser heeft voorts een brief van Unicef van 24 april 2017 overgelegd waarin wordt gevraagd om de uitzetting van kwetsbare mensen naar Afghanistan stop te zetten. Verweerder heeft met betrekking tot de veiligheidssituatie in Afghanistan naar uitspraken en een ambtsbericht verwezen die verouderd zijn. Er is thans wel degelijk sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser komt derhalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, onder a of b, van de Vw 2000. Er is voorts sprake van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Er woont familie van eiser in Nederland, een kleinkind van de tante van zijn vader en een nicht van zijn vader, die eiser begeleiden en adviseren. Er is ook sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om aan eiser een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk te verstrekken. Verweerder heeft ten slotte niet gemotiveerd waarom artikel 64 van de Vw 2000 niet op eiser van toepassing is.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de antwoorden van eiser, zoals vastgelegd in de verslagen van gehoor, aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Uit de verslagen van gehoor blijkt dat er rekening is gehouden met het ten aanzien van eiser gegeven FMMU-advies. Aan eiser zijn in het algemeen korte vragen gesteld en is waarin nodig bij herhaling om verduidelijking gevraagd. Eiser heeft op het eind van het nader gehoor verklaard dat hij tevreden is op de manier hoe het gehoor verlopen is. Dat eiser door zijn medische beperkingen onvoldoende in de gelegenheid is geweest om over de belangrijke elementen van zijn relaas te verklaren, wordt door de rechtbank niet gevolgd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet eenduidige en onvoldoende gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd. Eiser heeft weinig informatie kunnen verstrekken over de man die hem in 2008 voor de Taliban zou willen ronselen, terwijl deze man eiser in zijn atelier meerdere keren zou hebben bezocht en praatjes met eiser zou hebben gevoerd. Nu deze man met eiser over zaken zoals waar eiser woonde en de naam van eisers vader zou hebben gepraat, heeft verweerder niet aannemelijk kunnen achten dat eiser de naam van deze man niet weet omdat in Afghanistan niet gebruikelijk is om naar de naam van iemand te vragen. Eiser heeft voorts verschillende antwoorden gegeven over het aantal keren dat deze man hem zou hebben bezocht. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze niet eenduidige verklaringen de geloofwaardigheid van het relaas ondermijnen. Verweerder heeft voorts niet aannemelijk kunnen achten de verklaring dat de man aan eiser een aantal dagen de tijd zou hebben gegeven voordat hij eiser zou komen ophalen, nu eiser hierdoor de gelegenheid heeft gekregen om aan het oproep te ontkomen, van welke gelegenheid eiser ook gebruik heeft gemaakt en het land heeft verlaten. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat een dergelijke onlogische handelwijze van de zijde van de Taliban het relaas ongeloofwaardig maakt. Verweerder heeft eiser voorts kunnen tegenwerpen dat eiser geen afdoende verklaring heeft gegeven waarom de politie van zijn melding geen aangifte heeft opgemaakt. Aangezien in Kaboel de Taliban niet aan de macht is en Kaboel als vlucht- en vestingsalternatief in Afghanistan is aangemerkt, heeft verweerder niet aannemelijk kunnen achten dat de autoriteiten in Kaboel juist eiser niet zouden hebben geholpen omdat zij op de Taliban zouden zijn georiënteerd.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder de gestelde problemen met de Taliban, waardoor eiser Afghanistan zou hebben verlaten, niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Verweerder hoefde geen betekenis toe te kennen aan de gestelde algemene problemen die sjiieten en Darisprekenden met de Taliban in Afghanistan ondervinden, nu eiser uit Kaboel afkomstig is en de Taliban daar niet aan de macht is.
Verweerder heeft eiser op grond van zijn asielrelaas dan ook terecht niet als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag aangemerkt.
5. Verweerder heeft zich voorts op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM zou moeten worden aangenomen, omdat hij deel uitmaakt van een groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Eiser beroept zich op beleid dat aan de Tweede Kamer bekendgemaakt is bij brief van verweerder van 23 februari 2017 (TK 2016-2017, 19637, nr. 2304), thans opgenomen in paragraaf C7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) bij WBV 2017/2 (Stct. 2017, nr. 17413). Ingevolge dat beleid, paragraaf C7/2.3.2 van de Vc 2000, wordt voor Afghanistan – voor zover hier van belang – als risicogroep aangemerkt:
- vreemdelingen die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) etnische minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt.
- vreemdelingen die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) religieuze minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt.
De voornoemde groepen vreemdelingen worden ingevolge paragraaf C7/2.4.3 van de Vc 2000 tevens aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 van de Vc 2000.
Eiser heeft niet onderbouwd dat hij uit een dergelijk leefgebied, in vorenbedoelde zin, afkomstig is. De omstandigheid dat eiser een sjiitische moslim is, is daartoe onvoldoende. Uit de brief van 23 februari 2017 volgt niet dat alle sjiitische moslims in Afghanistan tot een risicogroep behoren. Naast het leefgebied is tevens vereist dat de vreemdeling daar ernstige problemen ondervindt. In dit geval zijn de door eiser gestelde problemen, zoals hiervoor overwogen, niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht door verweerder.
Ingevolge paragraaf C7/2.5.1 van de Vc 2000 wordt ten aanzien van Afghanistan een vlucht- of vestigingsalternatief aangenomen in Kaboel. Er wordt individueel beoordeeld of dit vlucht- of vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen. In ieder geval wordt aangenomen dat geen vlucht- of vestigingsalternatief in Kaboel aanwezig is voor – zover hier van belang – de in paragrafen C7/2.3.2 en C7/2.4.3 genoemde categorieën.
Nu eiser niet onder de voornoemde categorieën valt, is op hem het beleid in paragraaf C7/2.5.1 van de Vc 2000 niet van toepassing.
In de brief van 23 februari 2017 is aangegeven dat in de gevallen waarin de vrees “an sich” reeds aannemelijk is, in het licht van het ambtsbericht niet reëel is bescherming door de autoriteiten en/of internationale organisaties tegen te werpen. Verweerder heeft, zoals uit het hiervoor overwogene volgt, de vrees aan sich niet ten onrechte als ongeloofwaarding beoordeeld. De beroepsgrond faalt.
6. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731) en 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3513), waarin is geoordeeld dat er in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als hiervoor bedoeld. Uit de door eiser aangehaalde stukken blijkt niet dat de algehele situatie dusdanig verslechterd is dat er gesproken kan worden van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Richtlijn 2004/83/EG. De mate van willekeurig geweld is in Afghanistan, in het bijzonder in Kaboel, niet dermate hoog dat een burger die daar naartoe terugkeert, alleen door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade.
7. Verweerder heeft voorts naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat de omstandigheid dat een kleinkind van de tante van eisers vader en een nicht van eisers vader in Nederland wonen, onvoldoende is voor het oordeel dat artikel 8 van het EVRM tot toelating tot Nederland noopt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat tussen hem en deze familieleden sprake is van een afhankelijkheid en emotionele binding als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De stelling van eiser dat hij deze familieleden inmiddels heeft getraceerd en door hen geadviseerd en ondersteund wordt, maakt dit niet anders.
8. Eiser heeft voorts niet nader onderbouwd of geconcretiseerd op grond van welke omstandigheden verweerder aan hem een verblijfsvergunning humanitair had dienen te verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Voor zover eiser betoogt dat verweerder hem uitstel van vertrek had moeten verlenen ingevolge artikel 64 van de Vw 2000, overweegt de rechtbank dat eiser deze stelling niet met stukken heeft onderbouwd. De enkele verwijzing naar het FMMU-advies is daartoe onvoldoende. Gelet hierop hoefde verweerder geen aanleiding te zien om ten tijde van de totstandkoming van het bestreden besluit artikel 64 van de Vw 2000 toe te passen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.