ECLI:NL:RBDHA:2017:5707

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op grond van de Wet WIA na beoordeling door deskundige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.E. Hamann, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door drs. P.F.G. Hermans. Eiseres had een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, maar deze was door het Uwv geweigerd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, nadat haar bezwaar ongegrond was verklaard.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en een deskundige, verzekeringsarts H.M.Th. Offermans, benoemd om eiseres te onderzoeken en advies uit te brengen. De deskundige heeft op 16 december 2016 gerapporteerd en geconcludeerd dat eiseres op de datum in geding, 31 augustus 2015, niet meer geschikt was voor haar eigen arbeid, maar wel voor andere functies. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundige gevolgd, omdat deze zorgvuldig en volledig waren onderbouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres met de geduide functies een inkomen kan verwerven dat leidt tot een verlies aan verdiencapaciteit van 31,54%, wat betekent dat zij niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/847

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.E. Hamann),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
(gemachtigde: drs. P.F.G. Hermans).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 31 augustus 2015 geweigerd.
Bij besluit van 24 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en heeft bepaald dat verweerder de gelegenheid krijgt de door eiseres ingediende nadere medische stukken voor een reactie aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en indien nodig aan de arbeidsdeskundige b&b voor te leggen.
Op 28 juni 2016 heeft verweerder, onder verwijzing naar het bijgaande rapport van de verzekeringsarts b&b van 22 juni 2016, gereageerd.
Op 16 augustus 2016, onder verwijzing naar het bijgaande rapport van de externe verzekeringsarts, heeft eiseres een reactie gegeven op verweerders schrijven van 28 juni 2016.
De rechtbank heeft bij beslissing van 25 augustus 2016 bepaald dat een deskundige, te weten een verzekeringsarts, wordt benoemd om eiseres te onderzoeken en hiervan de rechtbank van verslag en advies te voorzien.
De rechtbank heeft verzekeringsarts H.M.Th. Offermans (de deskundige) verzocht verslag en advies uit te brengen. Op 16 december 2016 heeft deze deskundige aan de rechtbank gerapporteerd.
Bij brief van 31 januari 2017 heeft verweerder zijn zienswijze op de rapportage van de deskundige gegeven.
Eiseres heeft haar zienswijze op de rapportage van de deskundige bij brief van 6 februari 2017 gegeven.
Bij brief van 17 maart 2017 heeft eiseres een nadere reactie ingediend. Verweerder heeft daarop gereageerd met zijn schrijven van 6 april 2017.
Nadat partijen daarvoor schriftelijk toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek op 14 april 2017 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres, voorheen werkzaam als locatiemanager kinderdagverblijf voor 24,4 uren per week, heeft zich op 2 september 2013 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Zij ontving op het moment van ziekmelden een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Eiseres heeft op 13 mei 2015 een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres op de in geding zijnde datum niet meer geschikt is voor het verrichten van haar eigen arbeid maar wel voor het uitoefenen van andere, voor haar geselecteerde, functies. Op basis van die functies is het verlies aan verdiencapaciteit volgens verweerder 31,54 %, dat wil zeggen minder dan 35 %, zodat eiseres niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA.
3. Eiseres heeft hiertegen -samengevat- aangevoerd dat haar medische klachten onvoldoende in kaart zijn gebracht. Met name haar psychische klachten zijn de laatste tijd erger geworden. Om haar medische situatie beter in beeld te krijgen heeft eiseres ter onderbouwing van haar beroep een rapport van verzekeringsarts M. Roos-Vervoort van 10 mei 2016 en een rapport van de arbeidsdeskundige J.F. Stoffijn van 21 april 2016 ingediend.
4. Gezien het geschil tussen partijen over de bij eiseres te stellen diagnose en de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding, heeft de rechtbank aanleiding gezien om verzekeringsarts H.M.Th Offermans als deskundige te benoemen teneinde eiseres te onderzoeken en de rechtbank van advies te dienen.
5. In zijn rapport van 16 december 2016 is de deskundige uitgegaan van de diagnose diffuse klachten van het bewegingsstelsel, geduid als fibromyalgiesyndroom, ADHD en status na angst/paniekstoornis (in remissie). De deskundige onderschrijft de belastbaarheid van eiseres, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 juli 2015, die verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. De deskundige ziet geen aanleiding om een verdergaande beperking in duurbelasting aan te nemen dan de reeds aangenomen beperking van 8 uur per dag, 40 uur per week. De reden hiervoor is dat er volgens hem omstreeks 31 augustus 2015 bij eiseres nog geen sprake was van een manifest recidief van een angst/paniekstoornis.
6. Eiseres betwist de conclusie van de deskundige dat er op de datum in geding, 31 augustus 2015, geen sprake was van een manifest recidief van een angst/paniekstoornis. Verweerder onderschrijft de bevindingen en conclusies van de deskundige.
7. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige dient te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4350). Het is immers bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
8. De rechtbank ziet aanleiding om de conclusies van de door haar geraadpleegde deskundige te volgen. Zij overweegt in dat verband dat het onderzoek van de deskundige zorgvuldig en volledig is geweest en dat de conclusies afdoende zijn gemotiveerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de deskundige eiseres heeft onderzocht, dat hij de in het dossier aanwezige medische informatie bij zijn oordeel heeft betrokken en dat hij zijn bevindingen op een heldere, inzichtelijke wijze heeft uiteengezet. Dat de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts M. Roos-Vervoort er van uitgaat dat het recidief van een angst/paniekstoornis zich waarschijnlijk ook al op de datum in geding manifesteerde leidt niet tot een ander oordeel. Deze arts geeft in haar laatste reactie van 25 januari 2017 immers ook aan dat daarvoor geen objectief bewijs, zoals een huisartsbezoek of een gestarte behandeling, voorhanden is. De brief van GZ-psycholoog I.C. Littooij van 26 oktober 2016, die eiseres nog bij schrijven van 17 maart 2017 in geding heeft gebracht, bevat geen nieuwe medische gegevens ten aanzien van de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding. Ook deze brief leidt derhalve niet tot een ander oordeel.
9. Nu de rechtbank geen aanleiding ziet te twijfelen aan de conclusies van de deskundige ten aanzien van de gestelde diagnose, de beperkingen van eiseres en de door de deskundige genoemde oorzaken daarvan, neemt de rechtbank deze conclusies over en maakt deze tot de hare. Uit het vorenstaande volgt dat de medische component van het bestreden besluit op goede gronden berust.
10.1
Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige de functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050), productiemedewerker (sbc-code 111180) en gereedschapsmaker (sbc-code 264050) aan de schatting ten grondslag gelegd
.De arbeidsdeskundige heeft voorts nog vier reservefuncties geselecteerd.
10.2
Wat betreft de functieduiding stelt de rechtbank vast dat de arbeidsdeskundige aan eiseres functies heeft voorgehouden die qua functiebelasting voldoen aan de in de FML vastgelegde medische belastbaarheid. Voor zover sprake is van signaleringen in de aan de schatting ten grondslag liggende functies, is toereikend gemotiveerd waarom de geduide functies ondanks de signaleringen toch geschikt zijn voor eiseres. Het moet er derhalve voor moet worden gehouden dat eiseres in staat is de werkzaamheden die zijn verbonden aan deze functies te verrichten.
11. Aangezien eiseres met het vervullen van de geduide functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit 31,54 % bedraagt, heeft verweerder eiseres terecht een uitkering op grond van de Wet WIA per 31 augustus 2015 geweigerd.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.