3.4.1Feit 1: Woningoverval 89-jarige man
De aangifte
Op 25 januari 2016 omstreeks 20.55 uur is [slachtoffer] , een toen 89-jarige man, in zijn woning gelegen aan de [straat 1] 124 te Gouda overvallen door drie mannen.
Er werd bij zijn voordeur aangebeld waarna hij open deed. Daarop werd hij overlopen door een man – hierna: man 1 – die binnen kwam en hem direct vastpakte. Man 1 had een pistool in zijn handen en richtte dit op [slachtoffer] . Achter man 1 kwamen nog twee mannen de woning binnen. Nadat man 1 boven op [slachtoffer] was gaan liggen (nadat [slachtoffer] zich had laten vallen) liepen de andere twee mannen door, van wie één de slaapkamer in liep en de ander de woonkamer. Man 1 riep vervolgens tegen hem “Waar is het geld!”. Nadat [slachtoffer] aangaf geen geld te hebben duwde man 1 met kracht een doek op het gezicht van [slachtoffer] . Voorts zette man 1 meerdere malen het pistool tegen het voorhoofd van [slachtoffer] om hem – volgens [slachtoffer] – te bedreigen. Nadat [slachtoffer] expres hard was gaan hijgen, had gezegd dat hij een hartaanval kreeg en zijn leeftijd had aangegeven, zei man 1 tegen hem dat hij zijn smoel moest houden. Ondertussen waren de andere twee mannen in lades aan het zoeken en spullen op de grond aan het gooien. Man 1 zei nogmaals dat hij geld van [slachtoffer] wilde hebben. Die wees hem op enkele bankbiljetten in de portemonnee in zijn broekzak, waarop man 1 die portemonnee uit diens broekszak pakte. De portemonnee is door de daders weggenomen. Er zaten drie bankbiljetten van 50 euro in, een bankpas, een identiteitskaart, een verzekeringspas en andere pasjes. Kort daarop verlieten de drie mannen de woning. Vervolgens is [slachtoffer] opgestaan, naar de woonkamer gelopen en zag daar op zijn wekker dat deze 20:55 uur aangaf. [slachtoffer] wilde 112 bellen, maar zijn telefoon bleek kapot te zijn gemaakt. Na enkele handelingen met een andere telefoon heeft hij zijn zoon gebeld.Man 1 heeft [slachtoffer] op enig moment tijdens de overval bij zijn beide schouders vastgepakt.
Man 1 had volgens [slachtoffer] het volgende signalement: ongeveer 1,65 meter lang, bollige ogen, licht getinte huidskleur, stevig van postuur, sprak accentloos Nederland en was geheel in het zwart gekleed. Van de twee andere mannen is slechts bekend dat zij beiden iets groter waren dan man 1 en dat zij ook geheel in het zwart gekleed waren.
De 112-melding
Uit het dossier volgt dat een zoon van [slachtoffer] omstreeks 20.55 uur contact heeft gehad met de Centrale Meldkamer van de Politie Eenheid Den Haag omdat hij 112 had gebeld. De zoon was toen nog niet bij zijn vader thuis geweest en zou na de melding direct naar hem toegaan.
Tussenconclusie tijdstip overval
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de overval al enige tijd vóór 20:55 uur moet zijn afgerond. Dit volgt uit de omstandigheid dat, ondanks de verklaring van het slachtoffer dat de wekker –toen hij daarop keek- op 20:55 uur stond, de zoon omstreeks 20:55 uur contact heeft gehad met de 112-alarmcentrale. Daaraan voorafgaand heeft het slachtoffer zijn zoon gebeld om hem te vertellen wat er gebeurd was. En voordat het voor het slachtoffer mogelijk was om zijn zoon te bellen heeft hij bovendien nog enige handelingen met zijn telefoontoestellen in verschillende kamers moeten uitvoeren om zijn telefoon weer werkbaar te maken. Die handelingen en het heen en weer lopen zullen, gelet op de leeftijd van het slachtoffer, ook nog enige tijd in beslag hebben genomen.
DNA-materiaal van [verdachte]
Op het vest dat [slachtoffer] tijdens de overval aan had is DNA-materiaal aangetroffen. In een bemonstering van het vest ter hoogte van de linkerschouder is een DNA-hoofdmengprofiel aangetroffen (AAIB3250NL#02). Dit wordt door het NFI aan [slachtoffer] gerelateerd en aan een persoon genaamd I. [verdachte] (geboren 9 december 1993), in die zin dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit afgeleide DNA-profiel kleiner is dan 1 op 1 miljard.
Zendmastgegevens telefoons van [verdachte]
Uit het onderzoek volgt genoegzaam dat [verdachte] de gebruiker is van de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] . Dit volgt voor #3798 al uit het feit dat de gebruiker door een gesprekspartner aangesproken wordt met “ [verdachte] ”, de voornaam van [verdachte] . Daarnaast volgt dit uit het gegeven dat J. [medeverdachte] (die op dat moment geobserveerd werd) een afspraak had met de gebruiker van #3798 en bleek dat deze afspraak met [verdachte] was. De stem van de gebruiker van #4865 is voorts door verbalisanten herkend (in gesprekken met [medeverdachte] ) als die van [verdachte] .
Voornoemde telefoonnummers #3798 en #4485 in gebruik bij [verdachte] straalden op de avond van de overval zendmasten aan in eerst Gouda, daarna in Utrecht en Woerden, om weer te eindigen in Gouda. Daarvan zijn de volgende aanstralingen het meest opvallend:
Tijdstip
Telefoonnummer
Adres zendmast
Plaats zendmast
19:34:48
#3798
[straat 2] 120
Gouda
19:34:52
#4685
[straat 2] 120
Gouda
20:41:32
#3798
[straat 3] 72
Gouda
21:05:57
#3798
[straat 4] 4
Woerden
21:20:52
#4685
[straat 5] 200
Utrecht
21:21:33
#3798
[straat 5] 200
Utrecht
21:36:10
#4685
[straat 6] 11
Utrecht
21:36:43
#3798
[straat 6] 11
Utrecht
22:33:34
#3798
[straat 7] 56
Utrecht
22:37:50
#4685
[straat 7] 56
Utrecht
22:52:19
#4685
[straat 8] 6
Utrecht
22:52:58
#3798
[straat 8] 6
Utrecht
23:17:15
#4685
[straat 4] 4
Woerden
23:20:20
#3798
[straat 4] 4
Woerden
23:58:43
#3798
[straat 9] 120
Gouda
00:12:18
#4685
[straat 9] 120
Gouda
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat #3798 van [verdachte] omstreeks het tijdstip van de overval in Gouda aanwezig was, en wel in de onmiddellijke omgeving van de [straat 1] 124 .Dit telefoonnummer straalde daarvoor ongeveer tegelijk dezelfde zendmast aan als #4685 van [verdachte] in Gouda. Na het moment van de overval straalden beide telefoonnummers ongeveer gelijktijdig gedurende een uur meermalen dezelfde zendmasten aan in Utrecht, Woerden en vervolgens weer in Gouda.
Tussenconclusie verplaatsingen [verdachte]
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat telefoonnummers #3798 en #4685 van [verdachte] , zich gezamenlijk verplaatsten na het tijdstip van de overval. Nu [verdachte] nimmer heeft verklaard dat iemand anders dan hijzelf die avond gebruik maakte van zijn telefoons is de rechtbank van oordeel dat eveneens voldoende aannemelijk is geworden dat het [verdachte] was die op die avond van Gouda naar Utrecht, Woerden en vervolgens weer Gouda is gegaan.
Zendmastgegevens telefoon van [medeverdachte]
Uit het dossier volgt voorts genoegzaam dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] diezelfde avond ook zendmasten aanstraalde in Utrecht en Woerden. De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat dit het telefoonnummer van [medeverdachte] is. Dit volgt uit de omstandigheden dat dit telefoonnummer op naam van hem stond geregistreerd, dat de gebruiker “ [medeverdachte] ” werd genoemd (de voornaam van [medeverdachte] ) en dat de gebruiker in een telefoongesprek de persoonsgegevens van [medeverdachte] noemt.
Van voornoemde aanstralingen zijn de volgende het meest opvallend, in combinatie met de hierboven geziene bewegingen van de telefoons van [verdachte] :
Tijdstip
Telefoonnummer
Adres zendmast
Plaats zendmast
20:41:32
#3798
[straat 3] 72
Gouda
20:48:04
#1229
[straat 3] 72
Gouda
21:30:15
#4685
[straat 7] 56
Utrecht
21:32:06
#1229
[straat 7] 56
Utrecht
21:32:22
#1229
[straat 6] 11
Utrecht
21:36:10
#4685
[straat 6] 11
Utrecht
21:36:43
#3798
[straat 6] 11
Utrecht
22:14:16
#3798
[straat 6] 11
Utrecht
22:15:33
#1229
[straat 6] 11
Utrecht
22:33:31
#1229
[straat 7] 56
Utrecht
22:33:34
#3798
[straat 7] 56
Utrecht
22:37:50
#4685
[straat 7] 56
Utrecht
23:20:20
#3798
[straat 4] 4
Woerden
23:38:32
#1229
[straat 10] 114
Woerden
23:44:38
#1229
[straat 11]
Oudewater
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat de telefoon van [medeverdachte] (#1229) omstreeks het tijdstip van de overval in Gouda aanwezig was. Omstreeks het tijdstip van de overval straalden de telefoons van [medeverdachte] en [verdachte] slechts minuten na elkaar dezelfde zendmast aan in Gouda. Voorts straalden die telefoons na het moment van de overval ongeveer gelijktijdig gedurende een uur meermalen dezelfde zendmasten aan in Utrecht. Daarna verplaatsten de telefoons van [medeverdachte] en [verdachte] zich ongeveer gelijktijdig van Utrecht, naar Woerden en weer terug richting Gouda.
Tussenconclusie verplaatsingen [medeverdachte] en [verdachte]
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte] zich gezamenlijk verplaatsten na het tijdstip van de overval en dat zij kort daarvoor ook dezelfde zendmast aanstraalden. Nu [medeverdachte] nimmer heeft verklaard dat iemand anders dan hijzelf die avond gebruik maakte van zijn telefoon is de rechtbank van oordeel dat eveneens voldoende aannemelijk is geworden –zoals ook ten aanzien van [verdachte] is overwogen- dat het [medeverdachte] was die op die avond in Gouda was en van Gouda naar Utrecht en Woerden is gegaan, en dit tezamen met [verdachte] .
Dat [medeverdachte] en [verdachte] elkaar kennen vindt bevestiging in de informatie uit een observatie van 18 maart 2016, waarin gezien wordt dat zij met zijn tweeën die dag in de auto van [medeverdachte] reden.
Verband tussen [medeverdachte] en [slachtoffer]
Door de zoon van [slachtoffer] is als getuige verklaard dat zijn vader een werkster heeft genaamd [getuige] . Naast deze werkster en familieleden komt er niemand anders bij zijn vader in huis. Over deze [getuige] heeft hij verklaard dat haar twee dochters vaste vriendjes hadden en dat [getuige] wel eens door één van die vriendjes bij het huis van [slachtoffer] was afgezet. [getuige] was volgens de zoon van [slachtoffer] ervan op de hoogte dat [slachtoffer] regelmatig grote geldbedragen pint.
[getuige] heeft- gehoord als getuige- bevestigd dat zij zorgt voor [slachtoffer] . Voorts heeft zij verklaard dat haar dochter [dochter getuige] tot december 2015 een relatie heeft gehad met [medeverdachte] en dat zij hem toen ook voor het laatst heeft gezien.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [getuige] over haar laatste contact met [medeverdachte] en over de relatie van haar dochter [dochter getuige] met hem kennelijk leugenachtig is. Door het observatie team is op 1 maart 2016 (de dag waarop [getuige] door de politie is gehoord) waargenomen dat het [medeverdachte] was die [getuige] met zijn auto naar het politiebureau heeft gebracht en haar daar ook weer heeft opgehaald. Daarnaast is gezien dat [dochter getuige] zich ook in die auto bevond.
Betrokkenheid [medeverdachte]
Uit het voorgaande blijkt dat er een verband bestaat tussen [medeverdachte] en het slachtoffer én tussen [medeverdachte] en [verdachte] van wie DNA-materiaal op de kleding van het slachtoffer is aangetroffen. Voorts volgt uit meerdere tapgesprekken afdoende dat [medeverdachte] op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de overval.
Dit volgt ten eerste uit een tapgesprek van 14 september 2016, dat onder meer de volgende inhoud heeft:
Tapgesprek 14 september 2016
NNM: “Jo”
[medeverdachte] : “Jo”
NNM: “Wie”
[medeverdachte] : “ [medeverdachte] man”
NNM: “hey gozer”
[…]
NNM: “Hey wat is er gebeurd met die andere gozer man, hoe heet die knaap?”
[medeverdachte] : “Ja [verdachte] ” (fonetisch)
[…]
[medeverdachte] : “Ja ik maak me er wel een beetje zorgen over man, of hij -ntv- gaat doen of niet”
[…]
NNM: “Ik weet het niet hoor met die gozer. Hij heeft het nog nooit meegemaakt weet je, misschien gaat hij wel janken daar”
[…]
[medeverdachte] : “Ja matie als hij het echt doet dan is het wel een echt hoertje ik heb met hem veel meegemaakt man. Ik heb met hem echt veel gedaan dan is het echt een vies hoertje als dat zo is”
NNM: “Nou dan moet je hem gewoon kapot maken als hij dat doet”
[medeverdachte] : “Ja zowieso maar uh daar heb ik wel een plan voor denk ik man. Maar dan moet ik die andere gozer even spreken.”
NNM: “Wat voor andere gozer”
[medeverdachte] : “Ja die er ook bij betrokken was toch”
NNM: “Ja wat is met hem dan, niks aan de hand”
[medeverdachte] : “Nee met die niks aan de hand dus als ik hem nou even snel talkie doe dan dan uh, je weet toch”
NNM: “Ja”
[medeverdachte] : “Dan is die story die hij -ntv- heb kunnen doen kan dan niet op tegen onze twee story’s. Snap je wat wat ik bedoel of niet.”
[…]
[medeverdachte] : “Zeg maar als hij ons -ntv- gaat doen die gozer -ntv- die story, maar wij twee andere story hebben nou dan is heel zijn story niet aan de orde toch?”
[…]
[medeverdachte] : “Die andere mongool, want hij is ook een mongooltje, ik hoop dat hij het ook even snapt. Dat hij ook niet moet praten want uh bij hem weet ik het ook nog steeds niet hoor”
[…]
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voorgaande tapgesprek dat [medeverdachte] zich zorgen maakte dat een persoon die hij “ [verdachte] ” noemde ergens over zou gaan praten. Dat [medeverdachte] met de persoon “ [verdachte] ” verdachte [verdachte] bedoelde is voldoende aannemelijk geworden uit de omstandigheden dat die namen fonetisch overeenkomen en dat [verdachte] de dag voor dit tapgesprek is aangehouden door de politie als verdachte van deze overval.Voorts volgt uit voorgaand tapgesprek ook dat [medeverdachte] met de gebelde “die er ook bij betrokken was” wilde gaan spreken om een verhaal af te stemmen, tegen het verhaal van [verdachte] als die met de politie zou gaan praten.
Uit twee andere tapgesprekken volgt dat [medeverdachte] wilde weten wat zijn vriendin [dochter getuige] en haar moeder bij de politie hebben dan wel zouden gaan verklaren. Die gesprekken hebben onder meer de volgende inhoud:
Tapgesprek 1 juni 2016
[…]
[medeverdachte] : “Wat zeiden ze precies? Wat zeiden ze precies?”
[…]
[medeverdachte] : “Eeeehh die agenten tegen…Ik wil precies weten wat ze zeiden.”
[dochter getuige] : “Oh ja dat weet ik nog/toch niet. Ik zei praat even met m’n ma.”
[…]
[medeverdachte] : “Jaha, maar luister even dan. Wat zeiden hun dan precies over eh… Wat zeiden ze nou. Jou moeder is verdachte?”
[dochter getuige] : “Ja.”
[medeverdachte] : “En [medeverdachte] is verdachte?”
[dochter getuige] : “Nee, we hebben bewijs tegen…”
[medeverdachte] : “Tegen [medeverdachte] ?”
[dochter getuige] : “Ja.”
[…]
Tweede gesprek met [dochter getuige]
[…]
[medeverdachte] : “Ja maar dat zei ik dus van het begin af aan al. Je kan beter je bek houden dan lopen liegen daar, want ze komen er toch wel achter.”
[…]
[dochter getuige] : “Nee, ze heeft alles eerlijk verteld. […] Ze vroegen heb je dochters, ja ze heeft de namen doorgegeven.”
[medeverdachte] : “Jaaaa dat weet ik. Maar dat maakt ook niet uit… Maar de dingen die ze heeft gezegd en dat probeerde ik al lang tegen jullie te zeggen… Wat je ook bij hun zegt… het is al teveel wat je zegt! […]
[…]
[medeverdachte] : […] “Ik hoop dat je je bek houdt bij hun, want alles wat jij zegt dat gaan ze gebruiken en dat gaan ze zien als iets.”
[…]
[medeverdachte] : “Dat is dus iets wat ik al heel vaak heb gezegd… Agenten weten dat mensen gaan proberen ontkennen, tuurlijk weten hun dat. Dus wat gaan hun proberen om te doen. Hun gaan jou pushen en dat is iets waar vrouwen wat minder in zijn. Die denken dus heel snel… Oke uuuh… en dan gaan ze toch wat zeggen en dat is fout. Ze had gewoon….”
[…]
Uit voorgaande drie tapgespreken volgt dat [medeverdachte] buitengewoon veel belangstelling had voor de (toekomstige) verklaringen van [verdachte] , zijn eigen vriendin en haar moeder. Kennelijk was hij bang voor hetgeen ze tegen de politie hadden verteld dan wel zouden gaan vertellen. Bovendien probeerde hij zijn vriendin te beïnvloeden zodat zij niet zou gaan verklaren. De rechtbank stelt vast dat deze personen enkel en alleen zijn gehoord of zouden worden gehoord over de overval op [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank kan uit bovenstaande tapgesprekken, in onderlinge samenhang bezien met voorgaande bewijsmiddelen, niets anders worden geconcludeerd dan dat [medeverdachte] er een groot belang bij had dat die personen niet bij de politie over de overval zouden gaan verklaren. [medeverdachte] heeft daar slechts een belang bij als hij op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de overval.
Daar komt bij dat [medeverdachte] in het gesprek omtrent [verdachte] heeft gesproken over het afstemmen van zijn eigen verhaal met een persoon “die er ook bij betrokken was”, tegen een mogelijke verklaring van [verdachte] . Dit past bij de verklaring van [slachtoffer] dat er drie daders in zijn woning zijn geweest en daarmee heeft [medeverdachte] indirect in dat tapgesprek het aantal personen bevestigd die uit eigen wetenschap over de overval kunnen verklaren: hijzelf, [verdachte] en de derde persoon met wie moest worden afgestemd.
DNA-verweer
Voor zover de verdediging verweer heeft gevoerd over de wijze waarop het DNA-materiaal van verdachte op het slachtoffer is gekomen is naar het oordeel van de rechtbank geen alternatief scenario naar voren gekomen, laat staan aannemelijk gemaakt voor het, anders dan door direct contact, aantreffen van het DNA-materiaal van verdachte op de kleding van het slachtoffer. En dat terwijl juist voor de plek waar het DNA-materiaal is aangetroffen – op de schouder van het slachtoffer – het meest aannemelijke scenario is – gelet op de verklaring van het slachtoffer dat hij door man 1 bij de schouders is beetgepakt - dat het DNA-materiaal daar terecht is gekomen door direct contact tussen het kledingstuk en verdachte. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging daaromtrent.
De rechtbank merkt nog op dat het door het slachtoffer gegeven signalement van man 1, de enige dader die volgens het slachtoffer direct contact met hem had, heel wel met verdachte kan overeenkomen, en in elk geval de betrokkenheid van de verdachte niet uitsluit.
Conclusie
Alle voornoemde feiten en omstandigheden in onderling samenhang gezien, met het uitblijven van een verklaring van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte de overvaller was die met het pistool het slachtoffer in bedwang hield en om geld vroeg. Zonder nadere motivering kan verdachte hiermee worden aangemerkt als medepleger. Het onder 1 tenlastegelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.