ECLI:NL:RBDHA:2017:5635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
AWB 17/1774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid seksuele gerichtheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een man van Iraakse nationaliteit, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd op basis van zijn homoseksuele gerichtheid. De aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, omdat de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid van de eiser niet werd erkend. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin de eiser zijn asielaanvraag indiende op 4 november 2015, gevolgd door verschillende gehoren en een voornemen tot afwijzing door de staatssecretaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn relaas niet met voldoende bewijsstukken heeft gestaafd, wat verweerder de ruimte gaf om de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser te betwijfelen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over zijn seksuele gerichtheid als incoherent en onduidelijk beoordeeld. De eiser had verklaard dat hij vanaf zijn elfde jaar zich meer aangetrokken voelde tot jongens, maar kon niet overtuigend uitleggen hoe deze gevoelens zich hadden ontwikkeld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet in staat was om zijn bewustwordingsproces en de gevolgen daarvan in zijn thuisland adequaat te onderbouwen. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de eiser over de problemen die hij ondervond in Irak als gevolg van zijn seksuele gerichtheid niet geloofwaardig geacht, omdat hij geen bewijs kon leveren van zijn relatie met zijn partner en de gestelde mishandeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd om zijn asielrelaas te onderbouwen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1774
V-nummer: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 mei 2017 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1988, van Iraakse nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. E.R. Hagenaars),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. A. van Heerenbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 4 november 2015 om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Op 24 januari 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [de persoon 1] , gestelde partner van eiser, [de persoon 2] , medewerker van het LHBT Asylum Support en A. Toma, tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 4 november 2015 een asielaanvraag ingediend. Op 27 november 2015 heeft een aanmeldgehoor plaatsgevonden. Hierna is op 23 maart 2016 bij hem het eerste gehoor afgenomen. Op 18 juli 2016 is bij hem het nader gehoor afgenomen. Op die gehoren heeft eiser op 24 maart en 1 augustus 2016 correcties en aanvullingen ingediend. Bij brief van 25 maart 2016 heeft verweerder medegedeeld dat de aanvraag van eiser zal worden behandeld in de verlengde asielprocedure. Op 12 september 2016 heeft een aanvullend nader gehoor plaatsgevonden. Op 22 september 2016 heeft eiser hierop correcties en aanvullingen ingediend. Op 23 december 2016 heeft verweerder een voornemen uitgebracht strekkende tot afwijzing van de asielaanvraag. Hiertegen heeft eiser op 11 januari 2017 een zienswijze naar voren gebracht.
2. Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Hij is van Koerdische origine, afkomstig uit [woonplaats] . Vanaf 2013 heeft hij in [plaats] gewerkt. Hij heeft vervolgens via internet zijn huidige partner [de persoon 1] leren kennen. Vanaf november 2014 hebben zij een homoseksuele relatie. Op 8 oktober 2015 hebben zij [plaats] verlaten omdat de broer van [de persoon 1] achter hun relatie is gekomen en [de persoon 1] heeft mishandeld en bedreigd. Zij zijn daarom naar Nederland gekomen. Eiser kan niet terug naar [woonplaats] omdat IS daar is. Hij kan ook niet in [plaats] verblijven omdat hij daar problemen zal ondervinden en volgens de wet zal worden gestraft wegens zijn homoseksuele gerichtheid.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen.
4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen.
5.1.
Verweerder heeft het asielrelaas van eiser onderverdeeld in de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- homoseksuele gerichtheid;
- problemen als gevolg van de homoseksuele relatie met [de persoon 1] .
5.2.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht.
5.3.
Verweerder heeft de seksuele gerichtheid van eiser niet geloofwaardig geacht en daartoe het volgende gesteld. De geloofwaardigheid van de gestelde seksuele gerichtheid is volgens Werkinstructie 2015/9 (de werkinstructie) beoordeeld. In dit verband komt gewicht toe aan het proces van ontdekking van de gerichtheid en de wijze waarop de vreemdeling stelt daarmee te zijn omgegaan. Deze elementen wegen zwaarder als de vreemdeling uit een land afkomstig is waar LHBT-gerichtheid niet wordt geaccepteerd. In het algemeen komt extra veel betekenis toe aan de door de vreemdeling over zijn seksuele gerichtheid afgelegde verklaringen. In dit geval heeft verweerder de door eiser gestelde homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig geacht. Hiertoe heeft verweerder het volgende overwogen. Eiser heeft omtrent zijn proces van bewustwording en acceptatie van homoseksualiteit en de omgang van homoseksualiteit in relatie tot zijn sociale omgeving wisselende, vage, summiere, ontwijkende en daardoor duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen afgelegd waardoor hij niet heeft kunnen overtuigen dat hij homoseksueel is. Hij heeft weliswaar verklaard vanaf zijn elfde jaar zich meer aangetrokken te voelen tot jongens dan meisjes, maar was niet in staat te verklaren waar deze gevoelens vandaan zijn gekomen en hoe deze zich hebben ontwikkeld. Voorts heeft eiser verklaard op zestienjarige leeftijd voor het eerst seksuele gemeenschap te hebben gehad met een jongen genaamd [naam] . Hij heeft echter niets verklaard over het verloop van zijn gevoelens tussen zijn elfde en zestiende jaar. Verder heeft hij verklaard dat hij pas op twintigjarige leeftijd echt wist dat zijn gevoelens voor andere jongens homoseksuele gevoelens waren, maar hij heeft niet kunnen verklaren waar hij zich precies bewust van is geworden of wat voor proces hieraan ten grondslag heeft gelegen. Daar komt bij dat eiser op enig moment heeft verklaard dat hij tussen zijn zestiende en twintigste jaar met twaalf of dertien verschillende mannen seks heeft gehad. Een dergelijk zeer actief seksueel leven in Irak strookt niet met de verklaring dat hij pas jaren later tot de conclusie is gekomen dat hij homoseksueel is. Van een weloverwogen proces of van een ontwikkeling van homoseksuele gevoelens is in zijn verklaringen dan ook geen sprake. Gelet hierop heeft eiser zijn bewustwordingsproces niet aannemelijk weten te maken, terwijl van hem wel verwacht mag worden dat hij concreet en gedetailleerd hierover kan verklaren nu er een risico op bestraffing is in zijn land van herkomst. De verklaring dat hij bang was, maar ook gelukkig, overtuigt niet omdat die niet nader onderbouwd is. Verweerder acht de verklaring van eiser dat hij na zijn twintigste jaar minder bang was omdat hij er met baard en snor volwassen uitzag en mensen bang voor hem waren, bevreemdend. Deze verklaringen doen verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn homoseksuele gerichtheid. Eveneens wekt bevreemding dat eiser stelt vanaf zijn zestiende jaar veel seksuele contacten met mannen te hebben gehad en contact met [naam] verboden werd vanwege een vermoeden van homoseksueel contact, maar zijn familie en omgeving niet van eisers homoseksuele gerichtheid op de hoogte waren. Voorts heeft verweerder de problemen als gevolg van eisers homoseksuele relatie met [de persoon 1] niet geloofwaardig geacht. Ook ten aanzien van dit element heeft eiser incoherente en vage verklaringen afgelegd. Eiser heeft evenmin met berichten van zijn telefoon, Facebook of Whatsapp, foto’s en dergelijke zijn relatie met [de persoon 1] in Irak gestaafd. Eiser heeft over de verwondingen van [de persoon 1] wisselend verklaard waardoor verweerder de gestelde mishandeling van [de persoon 1] niet aannemelijk heeft geacht.
5.4.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig heeft geacht. Hiertoe stelt hij dat uit de door verweerder gehanteerde werkinstructie niet blijkt hoe uitvoerig zijn verklaringen moeten zijn. Met zijn verklaring dat er tussen zijn elfde en zestiende jaar niets is gebeurd, bedoelde hij dat hij in die periode geen problemen heeft ondervonden naar aanleiding van zijn seksuele gerichtheid. Verder heeft verweerder ten onrechte bevreemdend geacht dat hij voor zijn twintigste jaar homoseksuele contacten heeft gehad zonder zichzelf als homoseksueel te zien. In de islamitische wereld komen deze contacten voor zonder dat de mannen in kwestie homoseksueel zijn. Eiser heeft met zijn verklaring dat zijn gevoelens sterker werden naarmate hij ouder werd wel verklaard over zijn bewustwordingsproces en uiteindelijk zelfacceptatie. Dat hij volgens verweerder deskundig moet worden geacht te zijn ten aanzien van zijn eigen gevoelens en ervaringen klopt niet, aangezien het wel vaker voorkomt dat mensen hun gevoelens en ervaringen niet kunnen duiden. Verder heeft eiser niet gesteld dat hij helemaal geen angst meer had als hij met zijn partner op straat liep. Hij heeft slechts verklaard dat hij minder angst had, omdat hij een intimiderend voorkomen heeft. Verder heeft eiser met zijn verklaring dat hij de homoseksuele contacten stil heeft gehouden voor zijn familie duidelijk gemaakt waarom zijn eigen familie niets over zijn seksuele gerichtheid wist. Tot slot staat vast dat hij is lastiggevallen in het asielzoekerscentrum [plaats] hetgeen ook bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en Vluchtelingenwerk bekend is, aldus eiser.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat eiser zijn asielrelaas niet met stukken heeft gestaafd, zodat verweerder beslissingsruimte toekomt bij de beoordeling van de geloofwaardigheid (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:890). De rechtbank toetst deze beoordeling enigszins terughouden. Bewijsstukken van het ontstaan van eisers gestelde relatie met [de persoon 1] , zoals bijvoorbeeld de berichten die hij met [de persoon 1] zou hebben gewisseld via Whatsapp of Facebook, heeft eiser niet overgelegd. Daaraan doet niet af de enkele stelling van eiser dat zijn mobiele telefoon is afgepakt en dat hij op zijn nieuwe telefoon zijn account niet meer kon openen omdat hij zijn wachtwoord was vergeten.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het op de weg van eiser ligt om zijn asielrelaas en dus ook zijn homoseksuele gerichtheid aannemelijk te maken. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat verweerder tijdens de gehoren had moeten doorvragen omdat eiser niet hoog opgeleid is en niet gemakkelijk en spontaan verklaart. Verweerder heeft aan de hand van de werkinstructie vragen gesteld over het bewustwordingsproces van eiser, de worsteling met zijn homoseksuele gerichtheid en de problemen met zijn familie. Eiser is daarmee voldoende in de gelegenheid gesteld om te verklaren en zijn verklaringen te onderbouwen. Verweerder heeft eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat hij is blijven steken in summiere, vage en ontwijkende verklaringen. Het komt voor rekening van eiser dat hij niet uitvoeriger heeft verklaard.
6.3.
Eerst ter zitting heeft eiser gesteld dat zijn vader hem wilde uithuwelijken. Ook heeft eiser ter zitting, anders dan daarvoor, verklaard dat niet alleen de familie van [naam] vermoedde dat sprake was van een homoseksuele relatie tussen eiser en [naam] , maar ook eisers moeder. Zij heeft eiser toen gezegd dat hij moest veranderen. Naar het oordeel van de rechtbank draagt het niet bij aan de geloofwaardigheid van eisers relaas, dat hij thans pas spreekt over problemen die hij ten gevolge van de gestelde homoseksuele gerichtheid met zijn familie ervaart. Niet valt in te zien dat eiser deze problemen met zijn familie niet had kunnen melden toen verweerder daarnaar in de gehoren vroeg.
6.4.
Evenmin draagt bij aan de geloofwaardigheid dat eiser de gestelde mishandeling van [de persoon 1] niet aannemelijk heeft gemaakt. Hierbij betrekt de rechtbank dat hoewel de mishandeling van [de persoon 1] de aanleiding was voor het vertrek uit Irak en zij vervolgens samen dagenlang hadden gereisd, eiser naar eigen zeggen niet naar de verwondingen van [de persoon 1] heeft gekeken. Verweerder heeft dit niet ten onrechte tegengeworpen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers relaas.
6.5.
Ter zitting heeft [de persoon 2] verklaard dat eiser en [de persoon 1] zich als stel presenteren. Verder heeft eiser erop gewezen dat hij en [de persoon 1] in het asielzoekerscentrum zijn lastiggevallen omdat zij als een homoseksueel stel gezien werden. Verweerder heeft daarover niet ten onrechte gesteld dat het feit dat eiser en [de persoon 1] zich in Nederland als homoseksueel stel presenteren nog niet meebrengt dat daarmee de seksuele gerichtheid geloofwaardig moet worden geacht.
7. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A.C. Schaap, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's‑Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.