ECLI:NL:RBDHA:2017:5581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
C/09/491781 / HA ZA 15-766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in erfzaak met betrekking tot de legitieme portie en huurinkomsten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, betreft het een erfzaak waarin de biologische zoon van de erflater verzoekt om vaststelling van de omvang van zijn legitieme portie. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. V. Kortenbach, heeft de gedaagde, die als executeur van de nalatenschap optreedt en vertegenwoordigd wordt door advocaat mr. G.R. van der Plas, aangeklaagd. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen bepaald dat de gedaagde bepaalde bankafschriften moest overleggen, waaruit de saldi van de bankrekeningen van de erflater op het moment van overlijden moesten blijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het banksaldo van de erflater op het moment van overlijden € 495,55 bedroeg.

De legitimaire massa is door de rechtbank vastgesteld op € 655.187,66, waaruit de eiser recht heeft op de helft, zijnde € 332.593,83. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de eiser, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast heeft de rechtbank de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 32.261,89 aan de eiser, dat betrekking heeft op huurinkomsten, en een bedrag van € 20.080,12 voor huurinkomsten die de gedaagde in privé heeft behouden. Tevens zijn buitengerechtelijke kosten van € 3.700,00 toegewezen aan de eiser, evenals de proceskosten, die zijn begroot op € 8.627,19.

De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/491781 / HA ZA 15-766
Vonnis van 24 mei 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. V. Kortenbach te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.R. van der Plas te Katwijk Zh.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in de hoofdzaak, tevens vonnis in het incident van 22 februari 2017;
  • de akte houdende producties van de zijde van [eiser] ;
  • de akte uitlaten van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in de hoofdzaak

2.1.
De rechtbank volhardt bij hetgeen in haar eerdere tussenvonnissen is overwogen en beslist, voor zover hierna niet anders wordt overwogen.
de banksaldi
2.2.
Bij tussenvonnis van 22 februari 2017 is – voor zover thans van belang – bepaald dat [gedaagde] kopieën in het geding moet brengen van de bankafschriften waaruit de saldi van de bankrekeningen van erflater per diens overlijdensdatum ( [dag-maand] 2012) blijken. Daarbij is overwogen dat [gedaagde] in ieder geval afschriften van de volgende rekeningen van erflater in het geding moet brengen:
  • de rekening bij Rabobank met nummer [nummer 1] ;
  • de rekening bij Rabobank met nummer [nummer 2] ;
  • de rekening bij ING-bank met nummer [nummer 3] ;
  • de rekening bij ING-bank met nummer [nummer 4] .
2.3.
Bij akte heeft [gedaagde] de navolgende stukken overgelegd:
  • twaalf afschriften van de rekening bij ING-bank met nummer [nummer 5] ;
  • vijf afschriften van de rekening bij ING-bank met nummer [nummer 4] ;
  • het financieel jaaroverzicht 2012 van de rekeningen bij Rabobank met nummers [nummer 1] en [nummer 2] ;
  • twee bankafschriften van de rekening bij Rabobank met nummer [nummer 1] .
2.4.
Uit de door [gedaagde] in het geding gebrachte stukken leidt de rechtbank het volgende af:
- het saldo op de rekening met nummer [nummer 3] bedroeg per
[dag-maand] 2012 € 46,39;
- het saldo op de rekening met nummer [nummer 4] bedroeg per
[dag-maand] 2012 € 119,35;
- het saldo op de rekening met nummer [nummer 1] bedroeg per [dag-maand] 2012 € 208,99.
2.5.
Afschriften van de rekening bij Rabobank met nummer [nummer 2] ontbreken, zodat de rechtbank niet kan vaststellen wat het saldo van deze rekening was op het moment van overlijden van erflater. Om redenen van efficiency, en nu [eiser] heeft verzocht om eindvonnis te wijzen in deze zaak, gaat de rechtbank ervan uit dat het saldo op voornoemde bankrekening op [dag-maand] 2012 € 120,82 bedroeg, te weten het hoogste van de twee bedragen die zijn vermeld op het financieel jaaroverzicht 2012.
2.6.
In het licht van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat het banksaldo van erflater op het moment van diens overlijden € 495,55 bedroeg.
omvang legitimaire massa
2.7.
Met inachtneming van hetgeen de rechtbank bij tussenvonnis van 12 oktober 2016 overwoog, is de legitimaire massa als volgt samengesteld:
Activa:
woning [adres 1] [plaats] € 630.000,00
vordering op [gedaagde] m.b.t. loods [plaats] € 260.054,00
schenkingen aan [gedaagde] € 239.446,00
banksaldi € 495,55
Passiva:
hypotheekschuld € 442.546,00
schuld aan [eiser] m.b.t. huurinkomsten € 32.261,89
------------------
Totaal € 655.187,66
legitimaire vordering [eiser]
2.8.
Nu, zoals de rechtbank bij tussenvonnis van 22 februari 2017 overwoog, ervan moet worden uitgegaan dat [eiser] de enige afstammeling is van erflater, kan hij aanspraak maken op de helft van de legitimaire massa. Zijn legitimaire aanspraak bedraagt derhalve € 332.593,83. [gedaagde] zal in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van erflater worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [eiser] . Nu [gedaagde] tegen dit gedeelte van de vordering geen verweer heeft gevoerd, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf [dag-maand] 2012 .
de huurinkomsten
2.9.
Zoals de rechtbank in rov. 4.28 en 4.29 van haar tussenvonnis van 12 oktober 2016 overwoog, zal [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 32.261,89. Dit bedrag betreft de vordering van [eiser] op erflater in verband met het aan [eiser] toekomende aandeel in de huurinkomsten van de gezamenlijke loods over de periode tussen 2006 en 1 januari 2012. Nu vaststaat dat [gedaagde] de aan [eiser] toekomende huurinkomsten vanaf 1 januari 2012 zelf heeft behouden, heeft [eiser] voor de aan hem toekomende huurinkomsten vanaf dat moment een vordering op [gedaagde] in privé. De rechtbank heeft dit bedrag bij eerder genoemd tussenvonnis becijferd op € 20.080,12. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van deze bedragen, in beide gevallen – nu daartegen geen verweer is gevoerd – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2016.
de kosten
2.10.
[eiser] vordert een bedrag van € 5.096,45 aan buitengerechtelijke kosten, daartoe stellend dat hij in de aanloop van deze procedure kosten heeft gemaakt voor het vergaren van informatie over de omvang van de nalatenschap en voor de communicatie met [gedaagde] in een poging een minnelijke regeling te bereiken. [gedaagde] heeft deze stellingen niet (gemotiveerd) betwist. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, nu de kosten na 1 juli 2012 zijn gemaakt. De rechtbank zal de gevorderde buitengerechtelijke kosten, in overeenstemming met de richtlijnen van voornoemd besluit en op basis van het toegewezen bedrag, vaststellen op € 3.700,00.
2.11.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 94,19
- griffierecht 1.533,00
- salaris advocaat
7.000,00(3,5 punten x tarief € 2.000,00)
Totaal € 8.627,19
2.12.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] als executeur in de nalatenschap van erflater om aan [eiser] te betalen diens legitieme portie van € 332.593,83, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van [dag-maand] 2012 tot aan de dag van algehele betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] als executeur in de nalatenschap van erflater om aan [eiser] te betalen het door erflater behouden, maar aan [eiser] toekomende aandeel in de huurinkomsten van de loods aan de [adres 2] te [plaats] van € 32.261,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 26 maart 2016 tot aan de dag van algehele betaling;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen het door [gedaagde] behouden, maar aan [eiser] toekomende aandeel in de huurinkomsten van de loods aan de [adres 2] te [plaats] van € 20.080,12, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 26 maart 2016 tot aan de dag van algehele betaling;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] als executeur in de nalatenschap van erflater om aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke kosten van € 3.700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] als executeur in de nalatenschap van erflater in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 8.627,19, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling;
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.type: