Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2017 in de zaak tussen
[naam] , eiser,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder(gemachtigde: mr. R. Don).
Procesverloop
Overwegingen
Van cliënt begreep ik zojuist dat hij ziek is en morgen niet naar zijn gehoor kan komen.
[…]
- de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 Vw af te wijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vw juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw;
- geen uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet;
- te bepalen dat eiser na de afwijzing van de aanvraag Nederland onmiddellijk moet verlaten;
- een inreisverbod op te leggen voor de duur van twee jaar, gerekend vanaf de datum dat eiser Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Hij heeft in het bestreden besluit de overwegingen uit het voornemen herhaald en ingelast.
Tussen partijen is de afwijzing van de aanvraag van 15 november 2016 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in geschil. In geschil is of verweerder terecht een terugkeerbesluit en inreisverbod heeft opgelegd.
Ten aanzien van het verzoek om hetgeen in de zienswijze is aangevoerd als “herhaald en ingelast” te beschouwen overweegt de rechtbank dat verweerder gemotiveerd is ingegaan op hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht. Zonder een gemotiveerde toelichting – die ontbreekt – waaruit kan blijken dat, en waarom, verweerder de zienswijze niet adequaat bij zijn besluitvorming heeft betrokken, is er geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit de rechterlijke toets niet kan doorstaan.
Eiser voert aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 4:8, van de Algemene wet bestuursrecht omdat eiser ten onrechte niet is gehoord over het aan hem op te leggen terugkeerbesluit en inreisverbod tijdens het gehoor.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.