ECLI:NL:RVS:2013:BZ2331
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- A.B.M. Hent
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inreisverbod opgelegd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een inreisverbod dat is opgelegd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het inreisverbod van twee jaar rechtmatig is. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn individuele omstandigheden en dat hij niet de gelegenheid heeft gekregen om deze omstandigheden aan te voeren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken al overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling in de gelegenheid moet stellen om zijn individuele omstandigheden aan te voeren, en dat hij deze omstandigheden moet motiveren indien hij besluit het inreisverbod niet te verkorten.
De Afdeling heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in het voornemen van 3 augustus 2012 de vreemdeling expliciet heeft uitgenodigd om zijn individuele omstandigheden naar voren te brengen. De vreemdeling heeft echter nagelaten om deze omstandigheden te onderbouwen, waardoor de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat het inreisverbod voor de duur van twee jaar kon worden opgelegd. De Afdeling heeft het hoger beroep als kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan in het openbaar op 6 februari 2013, waarbij de Raad van State in naam der Koningin heeft geoordeeld. De betrokken partijen zijn de vreemdeling en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, die in deze procedure als verweerder optreedt.