ECLI:NL:RBDHA:2017:5451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 24536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van relatie met Unieburger

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Oekraïense vrouw, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar relatie met een burger van de Europese Unie. De aanvraag werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat de relatie ten minste drie jaar had geduurd. Eiseres had eerder een verblijfsdocument gekregen, maar haar verblijf werd als beëindigd beschouwd na de verklaring van haar partner dat de relatie was verbroken. Eiseres voerde aan dat haar verblijf niet was geëindigd en dat er nieuwe feiten waren die de afwijzing van haar aanvraag onterecht maakten. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de relatie niet als duurzaam kon worden aangemerkt en dat de aanvraag terecht was afgewezen. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat er geen aanleiding was om de gevolgen van de afwijzing te toetsen aan het recht op eerbiediging van het gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/24536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. J.S. Jordan),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.M. Leijtens).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 29 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2017.
Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1984 en heeft de Oekraïense nationaliteit. Op 16 november 2009 heeft zij als partner van [persoon] , burger van de Europese Unie verzocht om een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw. Bij besluit van 7 september 2010 is zij hiervan in het bezit gesteld.
1.2
Toen [persoon] bij brief heeft verklaard dat de relatie met eiseres per 10 december 2012 is verbroken en dat hij op 23 mei 2013 met een andere vrouw is gehuwd, heeft verweerder op 6 september 2013 het voornemen naar eiseres gestuurd om haar verblijfsdocument in te trekken. Toen hierop geen zienswijze kwam, heeft verweerder bij besluit van 17 oktober 2013 vastgesteld dat haar rechtmatige verblijf van rechtswege is geëindigd. Eiseres heeft hiertegen op 10 oktober 2014 bezwaar gemaakt, welk bezwaar verweerder bij besluit van 2 december 2014 wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het besluit van 17 oktober 2013 is hiermee in rechte komen vast te staan.
2. Op 17 november 2015 heeft eiseres onderhavige aanvraag ingediend. Zij stelt dat haar rechtmatige verblijf op grond van artikel 8.15, vierde lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 niet geëindigd is na de verbreking van haar relatie met [persoon] , omdat deze relatie ten minste drie jaar heeft geduurd en eiseres ten minste één jaar daarvan in Nederland heeft verbleven.
3. Verweerder heeft het verzoek om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw afgewezen onder verwijzing naar het besluit van 17 oktober 2013, waarbij is vastgesteld dat het rechtmatige verblijf van eiseres van rechtswege is geëindigd. Volgens verweerder moet dit besluit op grond van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zoals de uitspraak van 17 januari 2011 (200907394/1/V2), worden beschouwd als een geheel of gedeeltelijke afwijzing van haar aanvraag van 16 november 2009. Hierdoor is eiseres op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht gehouden rechtens relevante nieuwe feiten en omstandigheden te vermelden, waaraan zij volgens verweerder niet heeft voldaan.
4.1
Eiseres is het niet eens het met bestreden besluit. Zij voert aan dat verweerder haar aanvraag in volle omvang had moeten beoordelen. Dat eiseres geen zienswijze heeft ingediend op het voornemen om haar verblijfsdocument in te trekken, doet hier niet aan af. Volgens haar is wel sprake van rechtens relevante nieuwe feiten en omstandigheden. Zij heeft uittreksels uit de Basisregistratie Personen (BRP) overgelegd waaruit blijkt dat zij meer dan drie jaar op hetzelfde adres als [persoon] ingeschreven heeft gestaan. Ook heeft zij getuigenverklaringen en foto’s overgelegd. Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte de gevolgen van het bestreden besluit niet aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft getoetst. Het besluit tast haar recht op eerbiediging van gezinsleven met haar minderjarige dochter aan. Ook heeft verweerder verzuimd de persoonlijke omstandigheden van eiseres in de beoordeling te betrekken. Eiseres dreigt als jonge alleenstaande moeder tussen wal en schip te geraken, nu zij geen BRP adres heeft en haar werkzaamheden als zelfstandig ondernemer niet meer kan uitoefenen, waardoor zij geen inkomsten meer heeft.
4.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat hetgeen door eiseres is aangevoerd, niet noopt tot heroverweging van het besluit van 17 oktober 2013, waarbij is vastgesteld dat het rechtmatige verblijf van eiseres van rechtswege is geëindigd. Los van de vraag of eiseres hetgeen zij in onderhavige procedure aanvoert had moeten aanvoeren ten tijde van haar aanvraag van 16 november 2009, dan wel tegen het besluit van 17 oktober 2013, heeft eiseres hiermee niet aangetoond dat haar relatie met [persoon] ten minste drie jaar heeft geduurd. Dat zij van 16 november 2009 tot 31 oktober 2013 op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan, heeft verweerder terecht onvoldoende geacht om aan te nemen dat gedurende drie jaar sprake is geweest van een deugdelijk bewezen duurzame relatie. Eerst na zes maanden gezamenlijke huishouding kan een relatie als duurzaam worden aangemerkt. Eiseres betwist niet de verklaring van [persoon] , dat hun relatie per 10 december 2012 is verbroken. De getuigenverklaringen zijn niet afkomstig van objectieve bron en ook uit de foto’s kan niet worden opgemaakt dat eiseres gedurende drie jaar een deugdelijk bewezen duurzame relatie met [persoon] heeft gevoerd. Verweerder heeft onderhavige aanvraag van eiseres waarin zij vraagt om een document waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, dan ook terecht afgewezen.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder terecht overwogen dat geen aanleiding bestaat te toetsen of de weigering van het verzochte document het recht op eerbieding van het gezinsleven van eiseres als bedoeld in artikel 8 van het EVRM schendt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw heeft de afgifte van een dit document geen verdere strekking dan dat het bestaan van een rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan wordt bevestigd. Hetgeen eiseres aan haar beroep op artikel 8 van het EVRM ten grondslag heeft gelegd kan er niet toe leiden dat haar verblijf wordt toegestaan op grond van het Unierecht. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van de Afdeling, zoals de uitspraak van 18 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY7389). Om dezelfde reden kan het beroep van eiseres op de door haar aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet slagen.
5. Voor zover eiseres schending van de hoorplicht betoogt, overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen in het primaire besluit is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat verweerder daarom van het horen van eiseres heeft kunnen afzien.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.