ECLI:NL:RBDHA:2017:5309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 26727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek uitstel vertrek op basis van gezondheidsredenen in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, een Turkse vrouw geboren in 1943, had verzocht om uitstel van haar uitzetting, omdat zij afhankelijk is van 24-uurs zorg in een verpleeghuis en lijdt aan verschillende ernstige medische aandoeningen, waaronder de ziekte van Parkinson en dementie. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had het verzoek afgewezen, stellende dat de medische behandeling in Turkije voortgezet kon worden en dat eiseres in staat was om te reizen, mits onder begeleiding van een verpleegkundige.

De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving en jurisprudentie. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen medische noodsituatie zou ontstaan bij terugkeer naar Turkije, aangezien de benodigde zorg daar beschikbaar zou zijn. Eiseres had niet overtuigend aangetoond dat zij afhankelijk was van mantelzorg en dat haar situatie in Turkije onveilig was, wat haar verzoek om uitstel van vertrek zou rechtvaardigen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 mei 2017, en eiseres heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/26727

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. D. Vurdelja),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om met toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 10 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2017.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Orhan, als waarnemer van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1943 en bezit de Turkse nationaliteit. Eiseres heeft verzocht haar met toepassing van artikel 64 van de Vw niet uit te zetten.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat artikel 64 van de Vw volgens verweerder niet op eiseres van toepassing is. Verweerder heeft daartoe overwogen dat uit het advies van 20 juli 2016 van het Bureau Medisch Advies (hierna: BMA) blijkt dat eiseres permanent is opgenomen op de psychogeriatrische afdeling van een verpleeghuis. Eiseres is gediagnostiseerd met suikerziekte, de ziekte van Parkinson, dementie in het kader van de ziekte van Parkinson, dan wel dementie van een ander type (Lewy Body). Zij is afhankelijk van 24-uurs zorg en gebruikt diverse medicatie. Uit het advies blijkt voorts dat het uitblijven van de behandeling leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn, maar dat deze behandeling in het land van herkomst kan worden voortgezet. Ook wordt eiseres geacht in staat te zijn te reizen, onder begeleiding van een verpleegkundige die bekend is met psychogeriatrische problematiek. Volgens verweerder hoeft een medische noodsituatie derhalve niet te ontstaan. Er is volgens verweerder daarom evenmin sprake van een mogelijke schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) wegens de gezondheidssituatie van eiseres.
In hetgeen eiseres in bezwaar heeft aangevoerd heeft verweerder geen aanleiding gezien op dat oordeel terug te komen.
3. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat eiseres niet afhankelijk is van mantelzorg. Zij voert daartoe aan dat de zorg niet geheel is overgedragen aan het verpleeghuis. Dit betekent dat indien zij dient terug te keren naar Turkije, haar mantelzorg verlenende zoon ook naar Turkije moet. Dit is niet mogelijk. Indien eiseres alleen terug moet naar Turkije zal het niet mogelijk zijn om de behandeling in Ankara te laten plaatsvinden. Voorts is de afstand tussen Ankara en de regio van herkomst een grote belemmeringsfactor voor de behandeling, aldus eiseres. Voorts betoogt eiseres dat niet is gebleken dat in het BMA-advies rekening is gehouden met de landeninformatie. Zij wijst er daarbij op dat de situatie in Turkije zeer onveilig is en dat de Koerdische politieke leiders allemaal zijn aangehouden. De landeninformatie dient de basis van het advies te zijn. Het bestreden besluit is derhalve onzorgvuldig genomen, aldus eiseres. Verder betoogt zij dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
4. Ingevolge artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Verweerder voert daarnaast het beleid, zoals weergegeven in paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, dat uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw onder meer achterwege blijft indien in het advies van het BMA staat dat:
- de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie doet ontstaan; en
- de behandeling van de medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waar betrokkene naar kan vertrekken.
Onder medische noodsituatie wordt verstaan die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Uit onder meer de uitspraak van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0794 blijkt voorts dat de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien en voor zover verweerder een advies van het BMA aan zijn besluitvorming ten grondslag legt en indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder strekt dan dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond beoordeelt of verweerder zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ervan heeft vergewist dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder in beginsel van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Het is aan eiser om die punten naar voren te brengen.
5.2
In het licht van het vorenstaande overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het BMA-advies van 20 juli 2016 aan het besluit ten grondslag mogen leggen, omdat deze naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
Voorts ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat getwijfeld dient te worden aan de juistheid of de volledigheid van het BMA-advies. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij mantelzorg van haar zoon ontvangt. Uit het BMA-advies blijkt dat eiseres verblijft op een psychogeriatrische afdeling en blijvend afhankelijk is van 24-uurszorg. Zij heeft haar stelling dat de zorg niet volledig is overgedragen aan het verpleeghuis niet met stukken onderbouwd. Voor zover eiseres ter zitting te kennen heeft gegeven dat de mantelzorg gericht is op de communicatie met de artsen en meer bestaat uit emotionele ondersteuning, heeft zij niet onderbouwd dat deze ondersteuning essentieel is voor het welslagen van de medische noodzakelijke behandeling en dat bij het wegvallen daarvan een medische noodsituatie zal ontstaan. De omstandigheid dat in het BMA-advies geen rekening is gehouden met de situatie van de Koerden in Turkije leidt evenmin tot het oordeel dat verweerder niet van het advies heeft mogen uitgaan. Het BMA onderzoekt alleen de medische behandelmogelijkheden in het land van herkomst. De feitelijke toegankelijkheid voor eiseres tot die medische behandeling waarbij niet-medische factoren, zoals onder meer politieke, discriminatoire, veiligheids-, geografische, economische, infrastructurele en inkomensaspecten, een rol spelen, wordt niet in het BMA-advies betrokken. Daarbij komt dat eiseres niet heeft gesteld dat de noodzakelijke medische behandeling niet beschikbaar is in het Koerdisch sprekend deel van Turkije.
5.3
Voorts overweegt de rechtbank het volgende over de beroepsgrond van eiseres dat in bezwaar had moeten worden gehoord. De vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat wordt beheerst door het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 Awb zich voordoet. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres in eerste instantie heeft aangevoerd en hetgeen in de primaire beslissing daaromtrent is overwogen, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat dus van het horen van eiseres kon worden afgezien. De beroepsgrond faalt derhalve.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.