Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
- eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is afkomstig uit [plaats] ;
- eiser is nimmer geregistreerd in zijn land van herkomst;
- de opa van eiser wil hem doden, omdat hij een onwettig kind is. Eiser is in november 2015 aangevallen door zijn opa.
- nog los van het ontbreken van medische documenten over zijn medisch/psychische klachten en omstandigheden - een onderzoek naar medisch steunbewijs niet relevant geacht, omdat er in de kern van het asielrelaas sprake is van ongeloofwaardige verklaringen. Het is daarom voorzienbaar dat het onderzoek niet leidt tot een ander oordeel. Een forensisch medisch onderzoek wordt niet geacht van doorslaggevend belang te kunnen zijn in deze zaak, gelet op de ongeloofwaardigheid van eisers verklaringen op meerdere aspecten.
Los daarvan heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij de identiteit van eiser ongeloofwaardig vindt, maar hij wel uitgaat van de gestelde afkomst. Nu eiser alle twijfel daaromtrent kennelijk weg heeft kunnen nemen, valt niet in te zien waarom hem niet ook het voordeel van de twijfel is gegund over zijn identiteit. Verweerder heeft onvoldoende betrokken dat eiser minderjarig is en dat van hem in dit verband niet hetzelfde mag worden verwacht als van een volwassene. Met de stelling van verweerder dat de twijfel enkel nog zou kunnen worden weggenomen met een officieel document, wordt voorbij gegaan aan het asielrelaas van eiser. Eiser heeft nooit een geboorteakte gehad, noch enig ander identificerend document. Het is een keuze van zijn ouders, en later van zijn oma, geweest om eiser niet in te schrijven in zijn land van herkomst. Er rust in Algerije een stigma op buitenechtelijk geboren kinderen. Als zij zich wel inschrijven, dan blijkt uit hun documenten duidelijk dat zij niet uit een huwelijk zijn geboren, hetgeen het stigma in stand houdt. Er is volgens eiser dan ook geen reden om te twijfelen aan het feit dat hij de facto staatloos is.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder ten onrechte de verklaringen die eiser bij het aanmeldgehoor heeft afgelegd bij de beoordeling van de asielaanvraag heeft betrokken. Weliswaar is het denkbaar dat met verklaringen afgelegd in een aanmeldgehoor voorzichtiger moet worden omgegaan gelet op eventuele ontbrekende waarborgen, echter dan valt te denken aan gedetailleerde verklaringen die betrekking hebben op het asielrelaas. Nu het in dit geval niet eisers asielmotieven betreft maar zijn naam, familie, geboortedatum en de aanwezigheid van identiteitsdocumenten, ziet de rechtbank hiertoe geen aanleiding.
Voorts heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eisers identiteit niet geloofwaardig wordt geacht omdat hij hierover wisselende verklaringen heeft afgelegd. Bij zijn intake op 27 oktober 2016 heeft eiser immers verklaard [naam 1] te zijn, geboren op [geboortedatum 4] en met de Syrische nationaliteit. Eiser zou naar Nederland gereisd zijn met zijn broer, [naam 2] . Later die dag heeft eiser echter gesteld dat hij [eiser] is, geboren op [geboortedatum 2] , dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat zijn broer [naam 3] heet. Tijdens het aanmeldgehoor op 30 oktober 2016 heeft eiser verklaard dat hij niet [naam 4] heet, maar [naam 5] . Ook zou [naam 3] niet zijn broer zijn, maar zijn neef. Bij het eerste gehoor heeft eiser vervolgens verklaard dat zijn naam klopt, maar zijn geboortedatum niet. Hij zou geboren zijn op [geboortedatum 3] en zou veertien jaar oud zijn. Ook heeft eiser toen gezegd dat [naam 3] niet zijn neef is, maar zijn vriend.
De omstandigheid dat verweerder de gestelde Algerijnse nationaliteit van eiser geloofwaardig acht, leidt niet tot het oordeel dat verweerder reeds daarom ook eisers identiteit geloofwaardig had moeten achten. Nationaliteit en identiteit zijn immers niet dezelfde persoonsgegevens en dat verweerder de nationaliteit wel geloofwaardig acht, kan niet afdoen aan het feit dat eiser tegenstrijdige verklaringen over zijn identiteit heeft afgelegd.
De stelling van eiser dat hij ten aanzien van identificerende documenten in bewijsnood verkeert, volgt de rechtbank evenmin. Daartoe is redengevend hetgeen eiser heeft verklaard over het bezit van documenten die zijn identiteit en nationaliteit kunnen aantonen. Tijdens het aanmeldgehoor heeft eiser verklaard dat hij een originele geboorteakte én een Franse geboorteakte had, maar dat deze in Amsterdam zijn. Tijdens het eerste gehoor heeft eiser vervolgens verklaard dat hij niet in het bezit is van enig document dat zijn verklaringen zou kunnen onderbouwen. Hij zou proberen om per mail documenten te verkrijgen vanuit Algerije. Tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij documenten heeft waaruit zijn Algerijnse nationaliteit zou blijken, maar dat hij deze in Amsterdam heeft achtergelaten om een uitzetting naar Algerije te frustreren.Uit de omstandigheid dat eiser in het bezit gesteld is van identificerende documenten, dan wel documenten die zijn Algerijnse nationaliteit kunnen bevestigen, heeft verweerder terecht afgeleid dat eiser kennelijk wel geregistreerd is bij de Algerijnse autoriteiten en dat hij daarom in staat was om identiteitsdocumenten te verkrijgen en in de asielprocedure over te leggen. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, faalt daarom.
Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat de toets die de Afdeling thans in recente jurisprudentie voorschrijft te beperkt is en er daarom ten onrechte toe heeft geleid dat Algerije als veilig land van herkomst is aangemerkt. Volgens deze toets is feitelijk alleen relevant of vervolging, onmenselijke behandeling en/of ernstige schade op duurzame wijze niet voorkomt en dat er wet- en regelgeving is die daartegen daadwerkelijk bescherming biedt. De algehele mensenrechtensituatie en de stand van de democratie speelt geen zelfstandige rol, tenzij het gaat om de rechten genoemd in artikel 15, tweede lid, EVRM, oftewel de absolute rechten. Ondanks structurele schendingen van andere fundamentele rechten uit het EVRM, zoals de vrijheid van meningsuiting, en een niet functionerende of zelfs afwezige democratie kan een land dus nog steeds als veilig worden aangemerkt. Dit is in strijd met de Procedurerichtlijn. Voorts volgt uit de toelichting op deze richtlijn dat het een dwingend vereiste is dat sprake is van een “democratisch stelsel”. Eiser verzoekt de rechtbank om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (het HvJ) over de term “democratisch stelsel” in artikel 37, eerste lid, Procedurerichtlijn en over de vraag of sprake is van een veilig land van herkomst dient te worden beoordeeld aan de hand van fundamentele rechten zoals die zijn neergelegd in artikel 6 en 10 van het EVRM, of dat het voldoende is als aannemelijk is dat er geen structurele schendingen plaatsvinden van rechten genoemd in artikel 15, tweede lid, EVRM.
“Weliswaar blijkt uit de betrokken informatiebronnen dat in Algerije de situatie van mensen die via de media of internet kritiek uiten op de overheid te wensen overlaat, vrouwen niet in dezelfde situatie verkeren als mannen, de aanpak van corruptie verbetering behoeft en de feitelijke toepassing van het wettelijke stelsel ter bescherming van mensenrechten nog te wensen overlaat en dat er dus nog onvolkomenheden zijn in het systeem van rechtsbescherming, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat Algerije om die reden in het algemeen niet veilig is als hiervoor bedoeld onder 4. Dit kan uiteraard anders zijn in individuele gevallen. Uit de toelichting van de staatsecretaris blijkt overigens ook dat hij acht heeft geslagen op de situatie van personen die via de media of internet kritiek hebben geuit op de autoriteiten, nu hij voor die groep bij de beoordeling van de individuele situatie verhoogde aandacht heeft gevraagd. De bestrijding van corruptie, het functioneren van politie en justitie en de feitelijke toepassing van het wettelijk stelsel behoeft weliswaar verbetering, maar uit de informatiebronnen kan niet worden geconcludeerd dat de op dit moment geboden bescherming zodanig gebrekkig is, dat in de regel daadwerkelijke rechtsmiddelen niet beschikbaar zijn.”
Uit deze overweging blijkt dat de stelling van eiser dat de Afdeling een onjuist toetsingskader hanteert omdat alleen de “absolute rechten” genoemd in artikel 15 EVRM worden betrokken en niet andere rechten genoemd in het EVRM, zoals bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting, feitelijk onjuist is. De Afdeling betrekt de mensenrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en vrouwenrechten bij de beoordeling, maar komt vervolgens tot de conclusie dat de nog bestaande onvolkomenheden op dat gebied niet leiden tot het oordeel dat Algerije om die reden in het algemeen niet veilig is.
Vervolgens heeft de Afdeling in rechtsoverweging 5.5. overwogen dat uit rechtsoverwe-gingen 5.3 en 5.4 volgt dat de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst voldoet aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, Vb, dat er in Algerije wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 EVRM verbiedt, dat die wet- en regelgeving wordt toegepast en dat daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar is. Verweerder heeft daarom zorgvuldig onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat in Algerije algemeen gezien geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 EVRM plaatsvindt als bedoeld in artikel 3.37f VV, waardoor de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst aan de wettelijk voorgeschreven vereisten voldoet. De rechtbank wijst er in dit kader op dat artikel 3.37f VV nagenoeg letterlijk overeenkomt met de in Bijlage I bij de Procedurerichtlijn opgenomen definitie van het begrip “veilig land van herkomst ”.
Dat de Afdeling in de uitspraak van 8 maart 2017 niet afzonderlijk heeft beoordeeld of Algerije kan worden aangemerkt als “democratisch stelsel”, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank volgt niet eisers standpunt dat de vraag of in een land sprake is van een democratisch stelsel afzonderlijk zou moeten worden getoetst. Het gaat er blijkens artikel 337f, eerste lid, VV immers om of in zo’n rechtstelsel de
rechtsvoorschriftenin de praktijk worden toegepast.
De rechtbank ziet daarom in hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ. Verweerder heeft aldus terecht Algerije aangemerkt als veilig land van herkomst.
Voorts heeft verweerder terecht gesteld dat eiser geen persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd die het onthouden van een vertrektermijn in zijn geval disproportioneel maken. Eerst in beroep heeft eiser de omstandigheid genoemd dat hij nooit eerder asiel heeft aangevraagd en een lange reis heeft gemaakt, maar ook dit maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder een vertrektermijn niet heeft mogen onthouden.
Dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met artikel 3 IVRK volgt de rechtbank evenmin aangezien verweerder blijkens het voornemen aan dit verdrag heeft getoetst. De beroepsgrond faalt.