ECLI:NL:RBDHA:2017:5233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
AWB 16/28646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een man van Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een onvoldoende markt- en concurrentieanalyse in het ondernemingsplan en het gebrek aan bewijs voor de toegevoegde waarde van verzoeker als vennoot in de Vennootschap Onder Firma (VOF). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de nettowinst van de VOF meer dan het dubbele was van de verwachte nettowinst, wat erop wijst dat de onderneming goed draait. De rechter oordeelde dat de verweerder onvoldoende had aangetoond waarom de summiere markt- en concurrentieanalyse in dit geval van doorslaggevend belang was. Bovendien bleek dat de nettowinst na toetreding van verzoeker bijna verdrievoudigd was, wat duidt op zijn toegevoegde waarde. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en de uitzetting van verzoeker verboden totdat op het bezwaar was beslist. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/28646
V-nummer: [volgnummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2017 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1986, van Turkse nationaliteit, verzoeker,
(gemachtigde: mr. B. Aydin)
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos)

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 11 februari 2016 om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Bij bezwaarschrift van 7 december 2016 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van gelijke datum heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 maart 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig G. Gunes, tolk in de Turkse taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2.1
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoeker heeft op 11 februari 2016 een aanvraag ingediend om in Nederland arbeid als zelfstandige te kunnen verrichten als vennoot van de Vennootschap Onder Firma (VOF) ‘ [bedrijf 1] ’. De onderneming is op 16 december 2014 opgericht door zijn broer als eenmanszaak onder de naam ‘ [bedrijf 2] ’. Sinds
1 januari 2016 is sprake van een VOF onder de naam ‘ [bedrijf 1] ’ en is verzoeker tot de VOF toegetreden. Verzoeker heeft in de aanvraagfase de volgende stukken overgelegd:
  • een kopie van zijn Turkse paspoort, geldig tot 6 oktober 2025;
  • een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van
  • aangifte omzetbelasting eerste tot en met vierde kwartaal 2015;
  • aangifte omzetbelasting eerste kwartaal 2016;
  • een ondernemingsplan van 24 maart 2016, opgesteld door [bedrijf 4] ;
  • facturen van verrichte werkzaamheden voor de periode januari 2015 tot en met
  • bankafschriften van de zakelijke rekening van 6 januari 2015 tot en met
  • getuigschrift waaruit blijkt dat verzoeker van 2010 tot 2015 heeft gewerkt bij [bedrijf 3] , vertaald vanuit het Turks;
  • tijdelijke bevoegdheid [functie] van 29 december 2011, vertaald vanuit het Turks;
  • jaarrekening 2015, opgesteld door [bedrijf 5] .
In bezwaar en tijdens de voorlopige voorzieningenprocedure heeft verzoeker nog de volgende stukken overgelegd:
  • facturen van verrichte werkzaamheden over de periode januari 2016 tot en met december 2016;
  • resultatenrekening 2016, opgesteld door [bedrijf 4] ;
  • bankafschriften van de zakelijke rekening van 6 april 2016 tot en met
  • aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2016.
2.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit verzoekers aanvraag afgewezen omdat hij niet heeft aangetoond dat met zijn bedrijf een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. De toegevoegde waarde van verzoeker als toetredende vennoot is onvoldoende met bewijsstukken onderbouwd. De door verzoeker gestelde werkervaring van vijftien jaar in de bouwbranche is eveneens onvoldoende onderbouwd. Het overgelegde getuigschrift ziet immers slechts op de periode 2010 tot 2015. Verder ontbreekt een op de VOF toegespitst en met cijfers onderbouwde markt- en concurrentieanalyse. Hierdoor is niet inzichtelijk of er behoefte bestaat aan de onderneming van verzoeker en of deze onderneming levensvatbaar is. De marktanalyse dient minimaal informatie te bevatten over de kenmerken van de specifieke markt, de doelgroep, de concurrentie, het potentieel marktaandeel, de marketing, de risico’s en het prijsbeleid. Deze gegevens moeten ook onderbouwd zijn met onder andere concrete intentieverklaringen van toekomstige opdrachtgevers. Omdat verzoeker niet alle gevraagde gegevens en stukken ter onderbouwing van de aanvraag heeft overgelegd, heeft verweerder verzoekers aanvraag niet voor advies voorgelegd aan de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO). Gelet hierop stelt verweerder dat verzoeker niet voldoet aan de toelatingsvoorwaarden voor een verblijfsvergunning voor verblijf als zelfstandig ondernemer.
2.3
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en verzocht om hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen.
3.1
Verzoeker voert onder meer aan dat hij alle benodigde informatie heeft overgelegd om de aanvraag aan de RVO voor te leggen. Volgens verzoeker is geen sprake van een startende onderneming en heeft verweerder onvoldoende duidelijk gemaakt waarom bij deze stand van zaken de markt- en concurrentieanalyse in het ondernemingsplan nog steeds van doorslaggevend belang wordt geacht, terwijl er inmiddels veel financiële stukken zijn overgelegd.
3.2
De voorzieningenrechter beoordeelt in deze procedure of het bezwaar, gelet op de nu overgelegde stukken, een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het ondernemingsplan en de financiële stukken van een onderneming moeten worden gezien als communicerende vaten. Naarmate er minder financiële stukken zijn omdat sprake is van een startende onderneming, worden bijvoorbeeld hogere eisen gesteld aan het ondernemingsplan. Verzoeker is op 1 januari 2016 toegetreden als vennoot tot de onderneming die al sinds 16 december 2014 door zijn broer wordt gedreven, zodat geen sprake is van een startende onderneming. Verder blijkt uit de resultatenrekening van 2016 dat de VOF in 2016 een winst heeft behaald van € 101.298,60. Dit winstresultaat lijkt aan te sluiten bij de vele overgelegde facturen en de bankafschriften van de zakelijke rekening. Uit de exploitatiebegroting in het ondernemingsplan blijkt verder dat de benodigde nettowinst in 2016 € 40.540,- bedroeg. De uiteindelijk behaalde nettowinst bedraagt dus meer dan het dubbele van de benodigde nettowinst. Op grond hiervan lijkt de VOF dan ook een goed draaiende onderneming te zijn. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende duidelijk gemaakt waarom bij deze stand van zaken de summiere markt- en concurrentieanalyse in het ondernemingsplan, voor zover daarvan al sprake is, nog steeds van doorslaggevend belang wordt geacht.
3.3
Voorts lijkt ook de toegevoegde waarde van verzoeker als toetredende vennoot aanwezig te zijn. De onderneming heeft in 2015, het jaar voordat verzoeker is toegetreden, een nettowinst behaald van € 29.358,-. In 2016 heeft de onderneming, nadat verzoeker tot de VOF is toegetreden, een nettowinst behaald van € 101.298,60. Hoewel economische groei een belangrijke factor zal zijn, lijkt de bijna verdrievoudiging van het netto resultaat na toetreding van verzoeker ook te duiden op zijn toegevoegde waarde.
3.4
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder ter zitting dat de privéstorting van € 10.000,-, die in de liquiditeitsprognose 2016 wordt genoemd, niet in de overgelegde bankafschriften terug te vinden is. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat die privéstorting niet is gedaan. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt echter niet in te zien waarom het al dan niet doen van een relatief geringe privéstorting, afgezet tegen de groei die de onderneming in 2016 heeft doorgemaakt, van belang is voor de vraag of verzoeker met zijn toetreding als vennoot een positieve bijdrage levert aan de Nederlandse economie.
4. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat bij deze stand van zaken het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en dat het belang van verzoeker om tijdens de bezwaarprocedure in Nederland te verblijven moet prevaleren boven het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook toewijzen in die zin dat het verweerder wordt verboden verzoeker uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter zal de overige gronden onbesproken laten.
5.1
Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5.2
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt verboden verzoeker uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €168,- (honderdachtenzestig euro) aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,- (negenhonderdnegentig euro), te betalen door verweerder aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Knikkink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2017.
griffier,
voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: SA
D: B
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.