ECLI:NL:RBDHA:2017:5115
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beslissing over de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in het kader van de Dublinverordening
Op 9 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van 25 april 2017, waarbij de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet is verschenen op de zitting, terwijl de staatssecretaris zich wel heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de staatssecretaris op 10 januari 2017 de Italiaanse autoriteiten heeft verzocht om de eiser over te nemen op basis van de Dublinverordening. De Italiaanse autoriteiten hebben op 10 maart 2017 ingestemd met dit verzoek. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in Italië sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure en opvangprocedure. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van toepassing is.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.