ECLI:NL:RBDHA:2017:5097

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Afghaanse eiser op grond van gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Afghaanse eiser. De eiser had eerder op 9 oktober 2015 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke was afgewezen. Op 10 april 2017 diende hij een opvolgende asielaanvraag in, waarbij hij stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden (nova) waren die zijn aanvraag onderbouwden. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verklaarde deze aanvraag echter niet-ontvankelijk, omdat er geen relevante nieuwe elementen waren aangetoond.

Tijdens de zitting op 4 mei 2017, waar de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, werd het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelde dat de door eiser ingebrachte documenten niet authentiek konden worden vastgesteld, waardoor deze niet als nova konden worden beschouwd. De rechtbank benadrukte dat de bestuursrechter bij opvolgende aanvragen niet ambtshalve moet toetsen op nova, maar moet beoordelen op basis van de beroepsgronden die door de vreemdeling zijn aangevoerd.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten waren die de aanvraag konden onderbouwen. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij uitsluitend over de 'death road' naar zijn geboortedorp kon reizen, en de rechtbank wees erop dat er alternatieve routes beschikbaar zijn. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/8406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

mede namens zijn minderjarige kind:
[kind], geboren op [geboortedatum],
gemachtigde mr. M. Grigorjan,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017 te Breda. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is van Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft eerder op 9 oktober 2015 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 13 april 2016 zowel de aanvraag van eiser als de asielaanvraag van zijn enkele dagen eerder in Nederland aangekomen minderjarige kind afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 13 mei 2016, is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard (AWB 16/8125). Bij uitspraak van 1 juli 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard (kenmerk: 201603702/1/V2).
2. Op 10 april 2017 heeft eiser mede ten behoeve van zijn minderjarige kind een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden (nova). Eiser heeft ter onderbouwing van zijn opvolgende aanvraag de volgende stukken ingebracht:
Een brief van de onafhankelijke mensenrechtencommissie van Afghanistan van 16 april 2005, inclusief vertaling;
Een brief van 1 juni 2016 gericht aan de politiecommissaris van Karokh, inclusief vertaling;
Een brief van 19 juni 2016 gericht aan de politiecommissaris van Herat, inclusief vertaling;
Aangifte van de bewoners van het dorp Arefan, ongedateerd, inclusief vertaling,
Een brief gericht aan politiecommisaris van de provincie Herat, ongedateerd, inclusief vertaling;
Een brief gericht aan de gouveneur van Herat, ongedateerd, inclusief vertaling, en:
Een verklaring van bewoners van het dorp Tagab Lajam van 11 oktober 2016 gericht aan de gouveneur van de provincie Herat, inclusief vertaling.
Eiser betoogt dat de inhoud van deze stukken het asielrelaas van de door hem tijdens zijn eerdere procedure naar voren gebrachte problemen met [naam] in Afghanistan bevestigt. Gelet op zijn Hazara afkomst loopt hij een verhoogd risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op
de grond dat geen sprake is van voor de beoordeling van de asielaanvraag relevante nieuwe elementen of bevindingen. Van de door eiser ingebrachte documenten kan de authenticiteit niet worden vastgesteld waardoor deze niet kunnen dienen als nova.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:175) dient
de bestuursrechter bij een opvolgende aanvraag niet meer ambtshalve te toetsen of in de bestuurlijke fase nova zijn aangevoerd. De bestuursrechter dient voortaan elk besluit op een opvolgende asielaanvraag - waarbij die aanvraag niet wordt ingewilligd - overeenkomstig artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Deze toetsing omvat, zoals bij alle besluiten, de motivering van het besluit en de manier waarop het tot stand is gekomen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. De door eiser ingebrachte documenten zien alle op zijn eerder ongeloofwaardig geachte relaas. Blijkens onderzoek van Bureau Documenten van 15 december 2016 is van geen van de onderzochte stukken de authenticiteit vast te stellen wegens het ontbreken van referentiemateriaal. Reeds hierom is er geen sprake van nova. Eiser heeft geen contra-expertise ingebracht om de authenticiteit van de door hem aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde documenten alsnog aan te tonen.
7. Eiser voert tot slot aan dat hij bij terugkeer over de “death road” zal moeten reizen om
bij zijn dorp te komen. Hij verwijst daartoe naar het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van november 2016 en informatie uit een rapport van de UNHCR van december 2016. Eiser stelt dat hij als Hazara een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uitsluitend over deze weg, die naar Kabul loopt, bij zijn dorp in de provincie Herat kan komen, zodat ook dit betoog faalt. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat er tal van wegen zijn die naar Herat leiden en dat eiser ook rechtstreeks naar Herat kan vliegen of een binnenlandse vlucht vanuit Kabul naar Herat kan nemen.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: