Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Op 28 april 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiser heeft aan zijn aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Hij is afkomstig uit Shiraz en heeft medio 2015 in zijn winkel [naam] leren kennen met wie hij een homoseksuele relatie is begonnen. Op 13 april 2016 zijn eiser en zijn vriend in diens kamer op heterdaad betrapt door de ouders van [naam]. Eiser is naar huis gevlucht waar hij zijn vader heeft verteld wat er was gebeurd. Ook heeft hij zijn vader verteld dat hij homoseksueel is. De volgende dag is eiser door zijn vader overgedragen aan de reisagent met wie hij Iran heeft verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de nationaliteit en identiteit van eiser geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser, dat hij problemen heeft ondervonden omdat hij homoseksueel is en dat hij betrapt is met zijn vriend, heeft verweerder echter ongeloofwaardig geacht.
4. Eiser heeft, naast opmerkingen over de wijze waarop verweerder zijn verklaringen heeft beoordeeld, kritiek geleverd op de - volgens eiser stereotiepe - wijze waarop verweerder ook in dit geval aan de hand van Werkinstructie 2015/9 (hierna: WI 2015/9) de geloofwaardigheid van asielzoekers met een LHBT-achtergrond beoordeelt. Eiser heeft daartoe in de zienswijze reeds verwezen naar een brief van 15 juli 2016 van het COC waarin wordt gesteld dat de zelf-identificatie van een persoon centraal dient te staan en dat het toetsingskader van verweerder teveel nadruk legt op bewustwordings- en acceptatieprocessen.
5. In beroep heeft eiser een handgeschreven verklaring in het Engels van [naam 2] overgelegd die stelt een relatie te hebben met eiser.
Verder heeft eiser ter zitting twee documenten overgelegd die hij volgens zijn verklaring van zijn oma heeft ontvangen. Het betreft twee in het Nederlands vertaalde oproepen van de Revolutionaire Islamitische Rechtbank van respectievelijk 7 april 2016 (archiefnummer 95/5970/54) en 7 mei 2016 (archiefnummer 95/5970/48).
6. Verweerder heeft ter zitting het uitgangspunt bij het toegepaste toetsingskader nog toegelicht. De reden van vertrek voor eiser is het voorval op 13 april 2016. Deze gebeurtenis, die een combinatie vormt met de gestelde geaardheid, is getoetst en ongeloofwaardig geacht. Dat betekent in principe dat de geaardheid ook ongeloofwaardig is.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over het voorval op 13 april 2016, waarbij hij en zijn vriend [naam] door de ouders en de broer van [naam] in de slaapkamer van [naam] zijn betrapt en de gebeurtenissen daarna, niet ten onrechte als ongeloofwaardig aangemerkt. Niet geloofwaardig is dat eiser, die volgens zijn verklaring naakt was, ondanks de aanwezigheid van de broer die met zijn broekriem begon te slaan en de vader die begon te schelden, in de beperkte ruimte - volgens eiser van 4 bij 3 meter - zijn kleding weer kon aantrekken en kon ontsnappen. Evenmin is geloofwaardig dat hij daarbij zijn mobiele telefoon met intieme foto’s heeft achtergelaten en vervolgens meteen hulp heeft gezocht bij zijn vader, bij wie hij niet alleen over het voorval, maar ook over een eerder incident heeft gesproken en aan wie tevens heeft verteld dat hij sinds zijn jeugd homoseksueel is. Hierbij is van belang dat eiser heeft verklaard dat zijn vader, die volgens eiser kolonel in het leger is, nogal conservatief is. Reeds op grond van het voorgaande heeft verweerder de homoseksuele geaardheid terecht in twijfel getrokken.
8. Voorts heeft verweerder terecht vraagtekens geplaatst bij de verklaring van eiser, dat hij na de eerste kennismaking met [naam] heeft afgesproken in een koffiehuis waar zij met elkaar over homoseksualiteit hebben gesproken. Van belang hierbij is dat eiser ook heeft verklaard dat zij voorzichtig moesten zijn omdat hun beide vaders in het leger dienen.
Hetzelfde oordeel geldt voor de omstandigheid dat eiser, die stelt dat hij al enige tijd een relatie had met [naam] tot op heden niet heeft getracht om op enigerlei wijze met hem in contact te komen.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat er na eisers vertrek invallen zijn gedaan, dat de familie van [naam] aangifte heeft gedaan en eiser bij terugkeer de doodstraf wegens sodomie wacht. Ook de overgelegde oproepen maken dit niet aannemelijk. De rechtbank verwijst daartoe naar de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 27 oktober 2016, waarin is geconcludeerd dat de twee documenten mogelijk niet echt zijn. Blijkens een brief van 29 maart 2017 twijfelt de contra-expert eveneens aan de echtheid ervan. Hij heeft besloten om deze niet te onderzoeken.
10. In reactie op de kritiek van eiser op de toetsingsmethodiek van verweerder in het algemeen, verwijst de rechtbank naar het bestreden besluit waarin verweerder reeds uitgebreid heeft verwoord waarom de visie van eiser niet kan worden gedeeld. Evenals verweerder verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1630), waarin is geoordeeld dat WI 2015/9 zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de daarin neergelegde onderzoeksmethode en beoordelingsmethode voldoet. De stelling van eiser, onder verwijzing naar een brief van het COC van 15 juli 2016, dat in WI 2015/9 stereotiepe veronderstellingen tot uitgangspunt worden genomen, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank bevat WI 2015/9 voldoende waarborgen ter voorkoming van stereotiepe opvattingen over een seksuele gerichtheid, wat overigens ook volgt uit voornoemde uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016. 11. Nog los van het oordeel over de gebeurtenissen in rechtsoverwegingen 7, 8 en 9 is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over zijn gestelde homoseksualiteit niet geloofwaardig zijn, omdat eiser er niet in is geslaagd om overtuigende verklaringen af te leggen over zijn bewustwordings- en zelfacceptatieproces. Eiser heeft geen inzicht gegeven in zijn eigen ervaringen en bewustwording met betrekking tot zijn seksuele geaardheid. Juist van eiser, die heeft gesteld dat hij in Iran al enige tijd een relatie had met [naam], kan dit worden verwacht en verlangd.
12. De rechtbank oordeelt vervolgens dat verweerder de omstandigheid, dat eiser vrijwel niets kan verklaren over de situatie van homoseksuelen in Nederland, niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft meegewogen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid. Dat eiser geen geld heeft om clubs te bezoeken en de positie van homoseksuelen in AZC’s moeilijk is, is geen afdoende verklaring. Van eiser, die zich beroept op zijn geaardheid, mag worden verwacht dat hij enige moeite doet om zich te verdiepen in de cultuur en de positie van homoseksuelen in Nederland.
13. Eiser heeft gezien het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. De enkele handgeschreven verklaring van een zekere [naam 2], dat hij thans een relatie heeft met eiser, doet aan het voorgaande niet af.
14. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.