ECLI:NL:RBDHA:2017:507

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
23 januari 2017
Zaaknummer
C-09-523909-KG ZA 16-1546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot toestemming voor vissen met vaste vistuigen in de Oosterschelde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. J.P.M. Borsboom, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. B.J. Drijber. De eiser vorderde toestemming om in februari 2017 te vissen met vaste vistuigen in de Oosterschelde, maar deze vordering werd afgewezen. De Staatssecretaris van Economische Zaken had een maatregel ingesteld om 'claimgedrag' van vissers tegen te gaan, wat inhield dat vissers in februari hun vistuigen niet mochten plaatsen op bepaalde locaties. De eiser stelde dat deze maatregel inbreuk maakte op zijn eigendomsrecht en dat de Staat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur had geschonden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de maatregel gerechtvaardigd was en dat de Staat niet onrechtmatig handelde. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/523909 / KG ZA 16-1546
Vonnis in kort geding van 20 januari 2017(bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser] ,
mede handelend onder de naam
[Handelsnaam eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Economische Zaken),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. B.J. Drijber te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'de Staat'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de brieven van [eiser] van 6 en 10 januari 2017, met producties;
- de brief van de Staat van 10 januari 2017, met producties;
- de op 13 januari 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op 27 januari 2017; deze datum is vervroegd.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] beschikt al vele jaren over - publiekrechtelijke - vergunningen van de staatssecretaris van Economische Zaken (hierna 'de Staatssecretaris') voor het vissen met vaste vistuigen (maximaal 180 schietfuiken, kubben en korven per vergunning) en een ankerkuil in de Oosterschelde. Laatstelijk zijn deze vergunningen verstrekt op 14 december 2016 voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018.
2.2.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris - als eigenaar van de aan hem toebehorende kustwateren, waaronder begrepen de Oosterschelde - (telkens) privaatrechtelijk toestemming verleend aan [eiser] om te vissen met vaste vistuigen in die kustwateren. Voor zover hier van belang vermeldt de laatstelijk - op 21 december 2016 - verleende (schriftelijke) toestemming voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018 het volgende:
"Bijzondere voorwaarden:
1 het is de toestemminghouder uitsluitend toegestaan te vissen in die wateren en met die vistuigen, waarvoor aan hem een geldige publiekrechtelijke vergunning is verleend op grond van artikel 36 van de Uitvoeringsregeling visserij, geldend voor de visserij die wordt uitgeoefend;
(…)
Bijzondere voorwaarden ten aanzien van de Oosterschelde:
(…)
8 het vissen (met uitzondering van de zegen) en de aanwezigheid van alle voorwerpen als verankeringen, ankerlijnen, vislijnen, vistuigen en markeringen, die bij de visserij worden gebruikt, is verboden in de periode van 1 februari tot en met de eerste dinsdag van maart 09:00 uur in de in bijlage 2 aangegeven gebieden;
9 indien voorwaarde 8 niet wordt nageleefd, behoudt de Staat zich het recht voor om de vistuigen en/of voorwerpen onmiddellijk uit het water te verwijderen;
(…)
11 het voor de visserij te gebruiken vissersvaartuig dient op de eerste dinsdag van maart tot 9.00 uur in de (thuis)haven te liggen;
12 het plaatsen van vaste vistuigen in de in bijlage 2 genoemde gebieden is vanaf de eerste dinsdag van maart vanaf 9.00 uur toegestaan. Het gestelde in voorwaarde 11 blijft hierbij onverkort van toepassing;"
2.3.
Voorafgaand aan de laatste toestemming heeft de Staatssecretaris - bij brief van 2 december 2016 - onder meer het volgende bericht aan [eiser] :
"In mijn brief van 17 december 2015 (…) heb ik aan u een schriftelijke toestemming voor de uitoefening van de vaste vistuigenvisserij voor de periode van 1 jaar verstrekt. In dit jaar heeft in de Oosterschelde monitoring plaatsgevonden bij de vrije grond visserij. Deze is in de loop van 2015 afgerond.
Resultaten monitoring
Een groot aantal vaste vistuigvissers heeft medewerking verleend aan de monitoring door melding te doen van diverse misstanden. Deze kunnen als volgt gerubriceerd worden:
(…)
6. plaatsing van vistuigen tijdens gesloten aalperiode (september tot en met november);
7. plaatsing van vislijnen met slechts enkele of zelfs geen vistuigen;
8. plaatsing van kleine stukken staand want.
In reactie op de resultaten van deze monitoring kan ik u het volgende melden.
(…)
Ad 6, 7 en 8
Deze activiteiten vinden met name plaats op vrije grondlocaties, die geschikt zijn voor de kreeftenvisserij. De kreeftenvisserij in de Oosterschelde is slechts toegestaan vanaf de laatste donderdag van maart tot en met 15 juli
('kreeftenseizoen'). Een aantal vaste vistuigvissers bezet echter ruim vóór de openstelling van het kreeftenseizoen interessante kreeftenlocaties. Uit de monitoring blijkt dat dit 'claimgedrag' meerdere malen heeft geleid tot conflicten en hinder. Na behandeling in de ‘Werkgroep Vaste Vistuigen-Zuid' is geoordeeld dat een dergelijke inzet van vaste vistuigen als oneigenlijk en ongewenst wordt ervaren.
Maatregel claimgedrag
Om met name de in 6,7 en 8 genoemde misstanden aan te pakken, heb ik met mijn brief van 1 december 2016 (…) (zie bijlage), de Tweede Kamer geïnformeerd over een maatregel om het zogenaamde 'claimgedrag' op de vrije gronden in de Oosterschelde tegen te gaan.
Ik heb besloten dat in 2017 en 2018 op een 10 tal specifieke kreeftenlocaties op de vrije grond in de Oosterschelde in de maand februari alle vistuigen (incl. vislijnen, ankers, e.d.) uit het water verwijderd moeten zijn. De 10 betreffende locaties kunnen aangemerkt worden als interessante kreeftenlocatie.
Ik heb voor het nemen van deze maatregel het volgende overwogen:
• binnen de 'Werkgroep Vaste Vistuigen-Zuid' bestaat verdeeldheid over de voorgenomen maatregel tot het vaststellen van een 'visvrije' periode. Een aantal vaste vistuigvissers wil zich beraden over andere mogelijke maatregelen om dergelijk claimgedag tegen te gaan. Tot op heden zijn er geen gedragen voorstellen bij het ministerie van EZ ingediend;

gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland heeft per brief van 1 november 2016 verzocht maatregelen te nemen, bij voorkeur vóór het kreeftenseizoen 2017, om het reserveren van vrije gronden te voorkomen;

de grootste vereniging van vaste vistuigvissers 'OWV' heeft haar ruim 20 leden geraadpleegd over de voorgenomen maatregel om een 'visvrije' periode in te stellen. Ruim 80% van de OWV-leden heeft hierop gereageerd, waarvan ruim 70% zich heeft uitgesprokenvooreen 'visvrije' periode;

in de maand februari worden er geen/nauwelijks vangsten in de Oosterschelde behaald door de vaste vistuigvissers;

er blijven in de maand februari nog gebieden in de Oosterschelde beschikbaar voor de visserij met vaste vistuigen op andere dan de 10 kreeftenlocaties.
Ná de 'visvrije' periode kan het plaatsen van vistuigen op deze locaties op een nader te bepalen moment worden toegestaan.
Een overzicht van de 10 locaties (incl. coördinaten) en de procedure rond de jaarlijkse sluiting en openstelling van deze gebieden worden bekend gemaakt en geëffectueerd bij de verlening van de schriftelijke toestemmingen voor de vaste vistuigen visserij in december.
Evaluatie maatregel
Zoals blijkt uit de bijgevoegde brief zal deze tijdelijke maatregel in de zomer van 2018 worden geëvalueerd. Op basis van de resultaten van deze evaluatie, als ook de eventueel op dat moment bij het ministerie van EZ voorgestelde andere gedragen maatregelen, zal in het najaar van 2018 een besluit worden genomen over voortzetting, aanpassing of beëindiging van deze 'anti-claimmaatregel' voor de periode vanaf 2019."

3.Het geschil

3.1.
Zakelijk weergegeven vordert [eiser] de Staat - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te gebieden hem toe te staan (ook) in de maand februari 2017 te vissen met vaste vistuigen op de vrije gronden van de Oosterschelde, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] - samengevat - het volgende aan.
[eiser] kan zich niet verenigen met de Maatregel claimgedrag, zoals aangekondigd door de Staatssecretaris in diens brief van 2 december 2016 en - in de vorm van bijzondere voorwaarden - opgenomen in de op 21 december 2016 verleende toestemming aan [eiser] (hierna 'de Maatregel'). Op zichzelf staat het de Staat vrij om voorwaarden te verbinden aan de - privaatrechtelijke - toestemming, maar hij is daarbij wel gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Deze heeft de Staat(secretaris) voor wat betreft de Maatregel echter niet in acht genomen. In dat verband heeft hij namelijk zowel het zorgvuldigheids- als het evenredigheidsbeginsel geschonden. De invoering van de Maatregel lijkt enkel ingegeven met het oog op de belangen van de (pure) kreeftenvissers, terwijl de verstrekkende (financiële) gevolgen voor beroepsvissers, zoals [eiser] , die zowel op kreeften als andere schaaldieren en vissen, zijn onderkend. Daar komt bij dat de Maatregel een inbreuk vormt op het eigendomsrecht van [eiser] . Een en ander betekent dat de beslissing tot het instellen van een gesloten periode in de maand februari jegens [eiser] onrechtmatig, dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] grondt haar vordering in het bijzonder op onrechtmatig handelen van de Staat. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven. Daar komt bij dat onderwerp van het geschil is de onder 8 tot en met 12 opgenomen
"Bijzondere voorwaarden ten aanzien van de Oosterschelde"in de op 21 december 2016 door de Staat - als eigenaar van de kustwateren - aan [eiser] verleende
privaatrechtelijketoestemming voor het vissen met vaste vistuigen.
4.2.
Zoals hiervoor - onder 3.2 - overwogen stelt [eiser] zich (allereerst) op het standpunt dat de Staat door opname van de onder 8 tot en met 12 opgenomen bijzondere voorwaarden in de toestemming van 21 december 2016 onrechtmatig handelt, aangezien hij daarmee de algemene beginselen van behoorlijk bestuur - in het bijzonder het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel - schendt. Daarin kan hij echter om de navolgende redenen niet worden gevolgd.
4.3.
De Staat heeft aannemelijk gemaakt dat een aantal vaste vistuigvissers, die in het bezit is van eenzelfde toestemming als die aan [eiser] is verleend (in totaal 43), zich schuldig maakt aan zogenoemd 'claimgedrag', door geruime tijd voordat de vangst van kreeften is toegestaan (vanaf de laatste donderdag van maart) de meest lucratieve vrije grondlocaties die geschikt zijn voor de kreeftenvisserij in de Oosterschelde 'bezet' houden door het spannen van lijnen en daaronder al dan niet (klein) vistuig aan te brengen. Daarmee wordt voorkomen dat andere vaste vistuigvissers, onder wie zij die enkel op kreeften vissen, geen gebruik kunnen maken van die gronden.
4.4.
[eiser] , die overigens ook jaarlijks een substantiële hoeveelheid kreeft vangt, heeft dat op zichzelf ook erkend, zij het dat het volgens hem slechts sporadisch plaatsvindt. Dit laatste kan niet worden aangenomen. In haar brief van 26 maart 2015 heeft de (toenmalige) Staatssecretaris aan de Voorzitter van de Tweede Kamer aangegeven dat sprake is van een wezenlijk probleem dat tot de nodige frustratie en irritatie leidt. In verband hiermee kondigt zij aan dat zij heeft verzocht een en ander te monitoren en dat tijdens die monitoring zal worden bezien of sprake is van (ontoelaatbare en ongewenste) hinder tussen de vissers onderling. Een kopie van die brief is op 16 april 2015 verzonden aan - onder andere - [eiser] . Vervolgens heeft de Staatssecretaris in de brieven waarbij de vergunningen en toestemmingen voor 2016 zijn aangeboden de betreffende vissers geïnformeerd over de afronding van de monitoring, waarbij hij het volgende opmerkt:
"Op basis hiervan(voorzieningenrechter: de uitkomsten van de monitoring)
kunnen eventuele wijzigingen gaan plaatsvinden in de regelgeving rond de Oosterschelde in het komende jaar. (…) Gelet op het bovenstaande heb ik besloten de schriftelijke toestemming voor de kustwateren slechts voor 1 jaar te verlenen in plaats van de gebruikelijke 3 jaar."Verder blijkt uit het verslag van het overleg van de "Subwerkgroep Vaste Vistuigen Zuid" van 22 juli 2016, waarbij ook [eiser] aanwezig was, dat het onderwerp "Periodieke "vistuigvrije" locaties Oosterschelde" is besproken en dat het probleem met betrekking tot het claimgedrag door alle aanwezigen werd gedeeld, zij het dat men niet eensgezind was over een oplossing ervan. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland bij brief van 1 november 2016 aan de Staatssecretaris verzocht om vóór de start van het kreeftenseizoen 2017 maatregelen te treffen die het claimgedrag voorkomen. Niet valt in te zien dat Gedeputeerde Staten een dergelijke brief laten uitgaan wanneer geen sprake is van een reëel probleem.
4.5.
Op grond van het voorgaande kan voorts niet worden aangenomen dat de Maatregel onzorgvuldig - en buiten de betrokken sector om - tot stand is gekomen en dat [eiser] door de onder 2.3 vermelde brief van 2 december 2016 (volledig) werd verrast, zodat hem onvoldoende tijd restte om daarop te anticiperen.
4.6.
Bovendien kan [eiser] niet worden gevolgd in zijn stelling dat zowel het verwijderen als het aanbrengen van het vistuig één maand in beslag neemt en dat de Maatregel - nu hij ieder jaar ook al tijdens de maanden september tot en met november wordt geconfronteerd met een gesloten periode ter bescherming van de vissoort aal - in feite meebrengt dat hij van augustus tot en met maart wordt 'lamgelegd'. Daarvoor is allereerst van belang dat de Staat gemotiveerd heeft betwist dat zowel met het verwijderen als het aanbrengen van het vistuig één maand is gemoeid. Gelet hierop lag het op de weg van [eiser] zijn stelling nader te onderbouwen. Dat heeft hij echter nagelaten, zodat van de juistheid van die stelling niet kan worden uitgegaan. Voorts heeft [eiser] op de zitting verklaard dat hij gedurende de periode september tot en met november zijn vistuig niet meer behoeft te verwijderen en dat het gebruik van andere vistuigen dan aalvistuigen wel is toegestaan in die periode. Van een 'lamlegging' in die periode is dus geen sprake.
4.7.
Verder heeft [eiser] - na de gemotiveerde betwisting van de Staat - niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn inkomsten voor circa 75% genereert uit de vangst van andere schaaldieren dan kreeften en vissen. Daar komt bij dat uit de voorhanden zijnde stukken volgt dat de maanden januari en februari voor wat betreft de visvangst 'rustige' maanden betreffen en dat de Maatregel betrekking heeft op 10 gebieden in de Oosterschelde. Aangenomen moet worden dat er gedurende de maand februari andere vrije gronden ter beschikking staan waar [eiser] wel kan vissen. Dat dat niet zo is heeft hij in ieder niet voldoende onderbouwd.
4.8.
Volgens [eiser] bestaat een andere - minder verstrekkende - mogelijkheid om het probleem met betrekking tot het claimgedrag op te lossen, namelijk het nagaan wie er vist en claimt door middel van controle van de markering van vislijnen en de door de vissers bijgehouden logboeken. Daarin kan hij echter niet worden gevolgd, nu de Staat onweersproken heeft gesteld dat daarvoor reeds regels gelden, terwijl gebleken is dat het probleem zich desondanks voordoet/blijft voordoen.
4.9.
Ook van belang is dat de Maatregel vooralsnog een looptijd heeft van twee 'kreeftenseizoenen' en dat de resultaten in de zomer van 2018 zullen worden geëvalueerd, waarbij vaste vistuigvissers, zoals [eiser] , in de gelegenheid worden gesteld hun bevindingen naar voren te brengen.
4.10.
Een en ander betekent dat in het bestek van dit kort geding niet ervan kan worden uitgegaan de Staat(ssecretaris) jegens [eiser] het zorgvuldigheids- en/of het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden. Te minder nu - bezien in het licht van het vorenstaande - niet kan worden aangenomen dat ter zake van de Maatregel alleen de belangen van de vissers die enkel op kreeft vissen in acht zijn genomen. Door middel van de Maatregel wordt een eerlijke(r) concurrentie tussen alle vaste vistuigvissers beoogd, een alleszins te respecteren doel.
4.11.
Voor het eerst op de zitting heeft [eiser] nog aangevoerd dat met de Maatregel een inbreuk wordt gemaakt op zijn eigendomsrecht. Daarbij beroept hij zich kennelijk op het bepaalde in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Allereerst rijst de - ook door de Staat opgeworpen - vraag of dat beroep strijdig is met de goede procesorde, nu de Staat zich daartegen niet behoorlijk heeft kunnen verweren. Daar komt bij dat [eiser] - na het (beperkte) verweer van de Staat in eerste termijn - niet meer is teruggekomen op voormelde stelling, zodat het er voor moet worden gehouden dat hij het beroep niet heeft gehandhaafd. Overigens kan het beroep geen doel treffen, nu het verdrag normen voorschrijft die zien op de verhouding tussen de Staat als publiekrechtelijk orgaan en zijn onderdanen. Ter zake van de in geschil zijnde toestemming treedt de Staat echter
privaatrechtelijkop, zodat [eiser] een beroep op voormeld artikel niet toekomt.
4.12.
De slotsom is dat niet kan worden aangenomen dat de Staat onrechtmatig handelt jegens [eiser] , noch dat het instellen van een gesloten periode in de maand februari naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, ongeacht of de Maatregel negatieve gevolgen heeft voor de inkomsten van [eiser] . De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.13.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2017.
jvl