In deze zaak hebben eisers, die Syrische nationaliteit bezitten, op 12 november 2015 aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV) voor gezinsleven, conform artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De aanvragen zijn op 12 oktober 2016 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie buiten behandeling gesteld omdat de vereiste leges van € 1.185,- niet zijn betaald. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, stellende dat het legesvereiste niet aan hen kan worden tegengeworpen, omdat zij niet in staat zijn om deze leges te betalen.
De rechtbank heeft op 10 mei 2017 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 5 april 2017 hebben eisers en verweerder hun standpunten toegelicht. Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting gesteld dat het bestreden besluit rechtens juist is. De rechtbank heeft overwogen dat eisers niet hebben aangetoond dat zij niet in staat zijn om de leges te betalen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de Vreemdelingenwet 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000, waarin staat dat een vreemdeling leges verschuldigd is voor de afdoening van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning. Indien de vreemdeling niet kan betalen, dient hij dit aan te tonen met bewijsstukken.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat eisers geen bewijs hebben geleverd van hun betalingsonmacht en dat verweerder terecht de aanvragen buiten behandeling heeft gesteld. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.