4.2.Daartoe voert Krämer – samengevat – het volgende aan.
4.2.1.De Gemeente heeft nagelaten om te motiveren hoe zij tot de aan [B.V.1] en [B.V.2] toegekende punten is gekomen. Hierdoor is het onmogelijk om de inschrijvingen op objectieve wijze met elkaar te vergelijken en te beoordelen. Daarmee is sprake van een schending van het transparantie- en het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast is door de Gemeente geen limitatief aantal subgunningscriteria in de Selectieleidraad genoemd, zodat een gerede kans bestaat dat de Gemeente de inschrijvingen heeft beoordeeld aan de hand van niet vooraf bekend gemaakte criteria. De Gemeente heeft naar de mening van Krämer bovendien gehandeld in strijd met de Aw 2012 door in haar nieuwe voorlopige gunningsbeslissingen nieuwe relevante redenen toe te voegen.
4.2.2.Onduidelijk is volgens Krämer op welke onderdelen zij bij de uitwerking van het plan van aanpak minder heeft gescoord dan [B.V.1] , hetgeen een vergelijking van de inschrijving niet mogelijk maakt en strijdig is met het transparantiebeginsel.
4.2.3.Daarnaast heeft volgens Krämer de Gemeente haar inschrijving aantoonbaar onjuist beoordeeld.
• Beoordelingsaspect: ‘planning, routing door het gebouw’
Krämer stelt dat zij, anders dan de Gemeente stelt, het beoordelingsaspect ‘planning, routing door het gebouw’ wel uitgebreid in haar uitwerking heeft opgenomen, nu is aangegeven dat deze besproken worden met de projectleider en de locatieverantwoordelijken en worden opgenomen in het plan van aanpak. De routing is volgens Krämer uitgewerkt in een tekening en samen met de planning toegevoegd aan de uitwerking van het scenario. Het door de Gemeente gehanteerde beoordelingsaspect ‘overlast voor gebruikers in het gebouw’ betreft niet een uitdrukkelijk genoemd beoordelingsaspect en heeft geen directe relatie met planning en routing. Bovendien zijn volgens Krämer in haar uitwerking punten van mogelijke overlast benoemd en meegenomen in haar prijsvorming. Ook is volgens Krämer de waarborging van de toegang voor medewerkers benoemd door een gehanteerde fasering in de uitvoering. Op dit punt heeft de Gemeente volgens Krämer haar inschrijving niet correct gelezen.
• Beoordelingsaspect: ‘wat is de oplossing zodra planning niet gehaald wordt’
Onjuist is volgens Krämer de constatering van de Gemeente dat door haar geen uitgewerkt antwoord is gegeven op de vraag welke specifieke acties worden genomen als de planning niet wordt gehaald. Krämer wijst er in dit verband op dat zij in haar uitwerking duidelijk heeft aangegeven dat ter voorkoming van het uitlopen op de planning een extra ploeg met steiger wordt ingezet en dat dit een aparte bouwstroom in de planning wordt waardoor werkzaamheden niet zullen uitlopen.
• Beoordelingsaspect: ‘welke voorbereidende werkzaamheden en voorzieningen worden er getroffen’
Het aanvragen van vergunningen is door de Gemeente niet in de Inschrijvingsleidraad benoemd als beoordelingsaspect en betreft naar de mening van Krämer ook primair een eigen taak van de Gemeente.
• Beoordelingsaspect: ‘algemene voorwaarden’
Volgens Krämer ligt de focus bij de gehanteerde vraagstelling op het halen van de planning, de voorbereiding en de uitvoering en niet op de oplevering van de werkzaamheden en het opstellen van de hierbij behorende onderhoudsrapportage. Deze werkzaamheden zijn volgens Krämer een verplichting volgens het bestek en derhalve geen onderscheidend aspect bij de beoordeling. De Gemeente heeft volgens Krämer nagelaten om haar toegevoegde waarden te benoemen, reden waarom toekenning van een waardering van 60% in plaats van 30% van het maximale aantal punten ten aanzien van dit scenario meer in de rede had gelegen.
•
Beoordelingsaspecten ‘doorlooptijden met meerdere bonnen op 1 locatie’ en ‘urgentie van meerdere bonnen tegelijk’
De Gemeente geeft blijk van een onjuiste lezing van de uitwerking door te concluderen dat niet duidelijk is of werkbon 4 wordt uitgevoerd, nu uitdrukkelijk is aangegeven dat werkbon 4 tegelijkertijd met werkbon 2 op 27 oktober zal worden uitgevoerd. Daarnaast is volgens Krämer door haar duidelijk aangegeven hoe zij de bonnen zal afhandelen en dat dit ruim binnen de deadline zal plaatsvinden. Het uitwerken van wat er moet gebeuren als dit niet het geval is, ligt volgens Krämer niet voor de hand. Opmerkelijk is volgens Krämer dat de Gemeente het door Krämer benoemen van de LMRA-methode en het vastleggen van de situatie door middel van foto’s in dit verband geheel onvermeld laat terwijl deze aspecten in het scenario calamiteit wel zijn betrokken en hebben geleid tot kwalificatie ‘goed’. Toekenning van een waardering van 60% van het maximale aantal punten op dit scenario ligt volgens Krämer dan ook meer in de rede.
Uitsluiting [B.V.2] wegens integriteitsschendingen
4.2.4.Op grond van artikel 2.87, eerste lid, sub c Aw 2012 kan een aanbestedende dienst een inschrijver uitsluiten indien de inschrijver in de uitoefening van zijn beroep een ernstige fout heeft gemaakt die door de aanbestedende dienst aannemelijk kan worden gemaakt. Deze bepaling is volgens Krämer bij [B.V.2] aan de orde. [B.V.2] heeft op 2 april 2015 wegens integriteitsschendingen een ernstige waarschuwing van de Gemeente gekregen. Kennelijk heeft de Gemeente tegen [B.V.2] aangifte gedaan en heeft zij haar onderzoeksdossier aan de politie overgedragen. De Gemeente heeft artikel 2.87, eerste lid, onder c op deze aanpassing uitdrukkelijk niet van toepassing verklaard. Voor de Gemeente is kennelijk slechts relevant de Gedragsverklaring Aanbesteden (GVA) die [B.V.2] heeft ingevuld. Thans is echter onduidelijk wat de stand van zaken is met betrekking tot het ingestelde politieonderzoek en eveneens of sprake is van vervolging of veroordeling van [B.V.2] . Dit wekt volgens Krämer bevreemding nu de Gemeente zich hiermee weinig gelegen laat liggen aan de doelstellingen van haar eigen integriteitsbeleid. De Gemeente heeft ook nagelaten om aan te geven of zij op grond van de Wet Bibob een diepgravend onderzoek naar [B.V.2] heeft laten uitvoeren. De Gemeente heeft hiermee de op haar rustende actieve onderzoeksplicht verzaakt, die onder meer bevoordeling bij aanbestedingen dient te voorkomen. Daarmee is sprake van strijd met het transparantiebeginsel. De Gemeente heeft geweigerd om informatie te verstrekken over de (vervolg-)status van het strafrechtelijk onderzoek. Niet gecontroleerd kan hierdoor worden of er nog een strafrechtelijk onderzoek tegen [B.V.2] loopt en of [B.V.2] inmiddels is veroordeeld, hetgeen eveneens strijdig is met het transparantiebeginsel. Daarmee kan naar de mening van Krämer evenmin worden uitgesloten dat de Gemeente een onvoldoende mate van ‘level playing field’ heeft gecreëerd, zodat evenmin invulling is gegeven aan het beginsel van gelijke behandeling van inschrijvers en het waarborgen van gelijke kansen. Onder deze omstandigheden had de Gemeente naar de mening van Krämer niet kunnen volstaan met uitsluitend de GVA.
4.2.5.In het kader van de geconstateerde door [B.V.2] gepleegde integriteitsschendingen, beroept Krämer zich op artikel 843a Rv. Met dit beroep wenst Krämer informatie te verkrijgen over de omvang en de duur van deze integriteitsschendingen alsmede over de wijze waarop de Gemeente binnen de aanbestedingsprocedure met deze schendingen is omgegaan. Ook wenst Krämer met deze vordering informatie te verkrijgen over de status van het strafrechtelijk onderzoek naar [B.V.2] . Krämer stelt onredelijk nadeel te ondervinden doordat zij niet kan beschikken over voormelde informatie, die immers mogelijk tot uitsluiting van [B.V.2] en daarmee tot gunning van perceel 2 aan Krämer kan leiden. Meer subsidiair doet Krämer in dit verband een beroep op artikel 21 Rv.
4.2.6.Onduidelijk is volgens Krämer op welke onderdelen zij bij de uitwerking van het plan van aanpak minder heeft gescoord dan [B.V.2] , hetgeen een vergelijking van de inschrijvingen onmogelijk maakt. Daarnaast ontbreekt bij perceel 2 de onderbouwing van de aan [B.V.2] toegekende punten, hetgeen het volgens Krämer voor haar onmogelijk maakt om na te gaan op welke gronden aan [B.V.2] meer punten zijn toegekend. Dit levert strijd op met het transparantie- en gelijkheidsbeginsel. De beoordelingscommissie heeft bij de beoordeling van de inschrijvingen subgunningscriteria gehanteerd, die niet in de Inschrijvingsleidraad zijn terug te vinden, te weten a) E&W-werkzaamheden, b) uitvoeren van schilderwerk, c) duurzaamheid, d) milieumanagement en e) VCA Veiligheid. Dit was haar niet toegestaan, nu een aanbieder uitsluitend eisen, voorwaarden en criteria aan de inschrijvers en inschrijvingen mag stellen die in een redelijke verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht. Volgens Krämer heeft de Gemeente haar voorlopige gunningsbeslissing op onjuiste en ontoereikende wijze gemotiveerd door slechts een aantal positieve en negatieve steekwoorden op te sommen.
4.2.7.Dat het uitvoeren van schilderswerkzaamheden een wezenlijk onderdeel is van de case kan uit de vraagstelling niet worden afgeleid en is door de beoordelingscommissie niet toegelicht. Krämer wijst er in dat verband op dat schilderwerk in haar plan van aanpak wel degelijk is benoemd, zodat op dit punt sprake is van een foutieve inhoudelijke beoordeling van haar inschrijving. Dat het door haar overgelegde proces-verbaal van oplevering niet voldoende SMART zou zijn, is volgens Krämer niet juist. Krämer stelt als bijlage 4 bij haar uitwerking een format van een proces-verbaal van oplevering te hebben bijgevoegd met daarin een veld waarin kan worden ingevuld wanneer opleverpunten zullen zijn verholpen en een kolom waarin kan worden aangegeven dat opleverpunten zijn verholpen. Het ontbreken van een kolom waarin wordt aangegeven door wie deze punten worden opgelost, kan volgens Krämer haar niet worden verweten omdat zij uitsluitend haar eigen werkzaamheden uitvoert en niet die van derden. Twee in de Selectieleidraad genoemde minimumgeschiktheidseisen voor perceel 2 zijn milieumanagement en veiligheidsmanagementsysteem. Aan duurzaamheid worden in de Selectieleidraad volgens Krämer geen (aanvullende) voorwaarden gesteld. Evenmin is het uitwerken van het aspect milieumanagement als eis gesteld. Aan de wel gestelde eis om een intentieverklaring vermindering milieubelasting over te leggen en maatregelen voor te stellen om milieubelasting te verminderen, stelt Krämer wel te hebben voldaan. Krämer stelt in het kader van de voorselectie haar beleidsverklaring Milieumanagement te hebben overhandigd, die op al haar werkzaamheden van toepassing is. Het separaat benoemen van deze verklaring in het plan van aanpak heeft volgens Krämer geen toegevoegde waarde. Ook het uitwerken van het aspect veiligheidsmanagement is niet als eis gesteld, zodat volgens Krämer met het overleggen van het VCA-certificaat kon worden volstaan. Ten slotte stelt Krämer dat de noodzaak tot het beschrijven van E&W-werkzaamheden door de beoordelingscommissie niet wordt gemotiveerd. Krämer stelt deze werkzaamheden niet in haar plan van aanpak te hebben betrokken, nu deze niet als gunningscriterium zijn opgenomen.
4.2.8.Naast het feit dat in het plan van aanpak wel aandacht is besteed aan het schilderwerk en met de coördinatie van E&W-werkzaamheden wel degelijk rekening is gehouden, is volgens Krämer de conclusie van de beoordelingscommissie dat de aangeleverde planning niet realistisch en onvoldoende gedetailleerd is, kwestieus te noemen omdat deze conclusie niet is onderbouwd en bij de waardering van onjuiste aannames is uitgegaan. Het kan volgens Krämer niet zo zijn dat de Gemeente zich verschuilt achter de stelling dat inschrijvers zich als experts dienen te onderscheiden en dat om die reden de niet in het bestek terug te vinden expert-oplossingen niet kunnen worden geopenbaard. Het transparantiebeginsel verzet zich hier volgens Krämer tegen, aangezien inschrijvers de wijze van beoordeling moeten kunnen toetsen en moeten kunnen controleren of de beoordeling de gunningsbeslissing rechtvaardigt. Thans wordt echter geen inzicht gegeven in de kenmerken en voordelen van de winnende inschrijving, is onduidelijk aan de hand van welke criteria de inschrijvingen zijn beoordeeld en sluit de motivering van de voorlopige gunningsbeslissingen niet aan op hetgeen hieromtrent in de aanbestedingsstukken is vermeld.
4.2.9.Gebleken is volgens Krämer dat het beoordelingsteam heeft bestaan uit personeel van de dienst IDC, waarvan niet kan worden vastgesteld of deze de in de aanbestedingsstukken genoemde competenties (materie-, juridische- en inkoopdeskundigheid) bezit. Daarnaast heeft de Gemeente volgens Krämer niet de onafhankelijkheid van de leden van het beoordelingsteam gewaarborgd.
Kosten eerste kortgedingprocedure
4.2.10.Nu de Gemeente kennelijk haar gunningsbeslissingen van 8 december 2016 ondeugdelijk heeft gemotiveerd, dienen naar de mening van Krämer de met het starten van de eerste kortgedingprocedure gemaakte kosten door de Gemeente te worden vergoed.