ECLI:NL:RBDHA:2017:4889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
C-09-528946-KG ZA 17-350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de Stichting Islamitisch Onderwijs in haar vorderingen tegen de Staat der Nederlanden in kort geding

In deze zaak heeft de Stichting Islamitisch Onderwijs (SIO) een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De vordering van SIO was gericht op het verkrijgen van twee blanco BRIN-mutatieformulieren en het treffen van voorbereidingen voor bekostiging van onderwijs voor het schooljaar 2017/2018. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat SIO niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat er een andere rechtsgang openstaat bij de bestuursrechter, waar SIO al een beroepsprocedure heeft lopen tegen een eerder besluit van de Staatssecretaris van OCW. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat SIO de uitkomst van deze procedure kan afwachten en dat zij niet heeft aangetoond waarom zij niet om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter heeft verzocht. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de gevorderde formulieren inmiddels zijn verstrekt en dat de vordering onvoldoende concreet was. SIO is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/528946 / KG ZA 17/350
Vonnis in kort geding van 20 april 2017 (bij vervroeging)
in de zaak van
de stichting
Stichting Islamitisch Onderwijs,
statutair gevestigd te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M. de Boorder te Den Haag,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs),
zetelende te Den Haag
gedaagde,
advocaat mr. J. Bootsma te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘SIO’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de op 14 april 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
SIO heeft op 28 oktober 2010 een aanvraag ingediend voor goedkeuring van een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs voor mavo, havo en vwo op islamitische grondslag in Amsterdam. Deze aanvraag is bij besluit van 30 maart 2011 afgewezen, maar dat besluit is bij beslissing op bezwaar van 25 augustus 2011 herroepen. In die beslissing op bezwaar heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) de gevraagde scholengemeenschap voor mavo, havo en vwo in Amsterdam voor bekostiging in aanmerking gebracht (hierna: het besluit van 25 augustus 2011). Daarbij is meegedeeld, kort gezegd, dat de bekostiging aanvangt op 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin SIO, voor 1 augustus, heeft aangetoond dat burgemeester en wethouders van Amsterdam uiterlijk met ingang van 1 augustus van het eerstgenoemde kalenderjaar de benodigde huisvesting ter beschikking zullen stellen.
2.2.
Over de huisvesting heeft SIO diverse procedures gevoerd. Een daarvan heeft geleid tot een uitspraak van de Raad van State van 21 oktober 2015, waarin is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) uiterlijk 1 augustus 2017 huisvesting aan SIO verstrekt voor 186 leerlingen, waarbij de aanvraag van SIO voor het overige is afgewezen. Hierbij is bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.3.
Op 14 april 2016 heeft de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) aan SIO desgevraagd bericht, kort gezegd, dat zij tot registratie en bekostiging van de school overgaat als SIO voor 1 mei 2017 heeft aangetoond dat de gemeente huisvesting beschikbaar heeft gesteld en DUO de in het bericht genoemde stukken van SIO heeft ontvangen. Dit betreft onder meer volledig ingevulde “BRIN-mutatieformulieren” ten behoeve van de Basisregistratie instellingen (BRIN), die DUO stelt aan SIO te zullen versturen nadat is aangetoond dat de gemeente huisvesting beschikbaar heeft gesteld.
2.4.
Op 11 juli 2016 heeft de Staatssecretaris van OCW een besluit genomen, inhoudende dat hij geen bekostiging verstrekt en vaststelt en de bekostiging aan SIO weigert voor het met ingang van 1 augustus 2017 verzorgen van voortgezet onderwijs in Amsterdam en de daaraan voorafgaande activiteiten (hierna: het besluit van 11 juli 2016). Op 20 december 2016 is het bezwaar van SIO tegen dat besluit ongegrond verklaard, omdat de Staatssecretaris stelt gegronde redenen te hebben om aan te nemen dat SIO niet aan de aan de bekostiging verbonden verplichtingen zal voldoen.
2.5.
Kort samengevat heeft de Staatssecretaris aan het besluit van 11 juli 2016 ten grondslag gelegd dat i) een (voormalig) lid van het bestuur van SIO op 19 juni 2014 openlijk steun heeft betuigd aan IS, zijnde een terroristische organisatie, en het bestuur van SIO daar niet onmiddellijk en onvoorwaardelijk afstand van heeft genomen, ii) het betreffende bestuurslid nog tweeënhalve maand bestuurslid is gebleven, voordat hij zich zelf als zodanig heeft laten uitschrijven, iii) SIO toen weliswaar in een vertrouwelijke brief heeft aangegeven zich te distantiëren van de betreffende opvattingen, maar daar nooit publiekelijk afstand van heeft genomen en pas na lang aandringen (openlijke) actie heeft ondernomen, iv) de bij het voorgaande betrokken twee bestuursleden nog steeds deel uitmaken van het bestuur van SIO, v) het college de zorgen over SIO onderschrijft en vi) SIO ondanks herhaalde pogingen van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) niet heeft willen meewerken aan een onderzoek dat de inspectie op aanwijzing van de Staatssecretaris heeft willen verrichten, waardoor niet kan worden vastgesteld in hoeverre SIO in staat is te voldoen aan de geldende bekostigingsvoorwaarden voor het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs.
2.6.
SIO heeft tegen het besluit van 11 juli 2016 beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam. De Staatssecretaris van OCW heeft in die procedure op 8 maart 2017 een verweerschrift ingediend. De behandeling van het beroep is door de rechtbank Amsterdam (team bestuursrecht) gepland ter zitting van 21 april 2017.
2.7.
Op 13 maart 2017 is namens DUO aan de raadsman van SIO meegedeeld dat de BRIN-formulieren openbare formulieren zijn en in die zin algemeen beschikbaar. Daaraan is echter toegevoegd dat door SIO ingevulde formulieren, zoals al verschillende malen gecommuniceerd met SIO, niet in behandeling zullen worden genomen, in het licht van het besluit van de Staatssecretaris van OCW om geen bekostiging te verstrekken. SIO heeft daarna dit geding aanhangig gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
SIO vordert, zakelijk weergegeven:
1. de Staat te veroordelen om aan SIO binnen een dag na de datum van dit vonnis de benodigde twee blanco BRIN-mutatieformulieren te verstrekken;
2. de Staat te veroordelen tot het treffen van de nodige voorbereidingen om te waarborgen dat tijdig bekostiging voor het schooljaar 2017/2018 voor SIO kan worden geregeld, zonder daaraan jegens SIO eisen of voorwaarden ten aanzien van de inhoud of kwaliteit van het onderwijs dan wel bestuurlijke inrichting te verbinden, anders dan SIO blijkens deze dagvaarding aanvaard heeft;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of deel daarvan dat de Staat in gebreke blijft aan voormelde veroordelingen te voldoen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert SIO – samengevat – het volgende aan. Bij besluit van 25 augustus 2011 is aan SIO een begunstigend bekostigingsbesluit afgegeven. De opstelling van de gemeente Amsterdam heeft tot een grote vertraging geleid, maar door de uitspraak van de Raad van State van 21 oktober 2015 is de start van het gewenste onderwijs per 1 augustus 2017 gewaarborgd. Om dan ook daadwerkelijk te kunnen starten met het geven van onderwijs, dient SIO vóór 1 mei 2017 een bekostigingsaanvraag bij DUO in te dienen. DUO weigert echter ten onrechte de hiervoor benodigde BRIN-formulieren af te geven. Het bestreden besluit van 11 juli 2016 staat hieraan niet in de weg. Het indienen van een bekostigingsaanvraag betekent immers niet dat er per direct bekostiging vastgesteld en verstrekt moet worden. Dit leidt er echter wel toe dat, als SIO in de beroepsprocedure in het gelijk gesteld wordt – wat zeer waarschijnlijk is, gezien het ontbreken van een wettelijke basis van dat besluit en de evidente strijdigheid daarvan met het besluit van 25 augustus 2011 – wordt voorkomen dat het oorspronkelijke bekostigingsbesluit op louter praktische gronden niet meer kan worden geëffectueerd. Voor de weigering van DUO om de hiervoor bedoelde feitelijke handeling te verrichten bestaat geen wettelijke grondslag en DUO handelt hiermee in strijd met de wet en met diverse rechtsbeginselen.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De vordering is gebaseerd op onrechtmatig handelen van de Staat, zo begrijpt de voorzieningenrechter de stellingen van SIO. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat hij in kort geding in zaken met een spoedeisend karakter fungeert als ‘restrechter’, zodat de toegang tot de civiele rechter is verzekerd, indien geen andere bevoegde rechter of speciale rechtsgang is aangewezen. Indien voor een rechtzoekende echter een andere, daartoe aangewezen en met voldoende waarborgen omklede (snelle) rechtsgang openstaat, kan hij niet in zijn vorderingen in dit geding worden ontvangen. De voorzieningenrechter volgt de Staat in zijn verweer dat in dit geval daarvan sprake is. Daartoe is het volgende redengevend.
4.3.
SIO heeft haar betoog gebaseerd op het besluit van 25 augustus 2011 – dat volgens haar dient te leiden tot bekostiging uiterlijk vanaf 1 augustus 2017 – en niet op het besluit van 11 juli 2016, nu dat besluit volgens haar naar alle waarschijnlijkheid geen stand zal houden. De Staat heeft echter terecht opgemerkt dat dit laatstgenoemde besluit – inhoudende dat aan SIO geen bekostiging wordt verstrekt – gelding heeft, zolang dit niet is vernietigd of geschorst. Het geschil tussen partijen over de (on)rechtmatigheid van het besluit van 11 juli 2016 is onderwerp van de beroepsprocedure die thans bij de bestuursrechter loopt. De rechtbank zal in die procedure naar verwachting binnen enkele weken na de op 21 april 2017 geplande zitting uitspraak doen, zo heeft de Staat onweersproken gesteld. De Staat heeft bovendien ter zitting opgemerkt dat de in de correspondentie genoemde datum van 1 mei 2017 voor het door SIO aanleveren van de vereiste gegevens geen fatale termijn is. Deze gegevens kunnen ook later worden doorgegeven, alleen worden dan de eerste bekostigingsbeschikkingen ook op een later moment dan 1 juni 2017 genomen, aldus de Staat. Gelet hierop moet worden aangenomen dat SIO de uitkomst van de procedure bij de bestuursrechter kan afwachten.
4.4.
Indien SIO eerder een beslissing had willen hebben, had het op haar weg gelegen om aan de bestuursrechter te vragen om (een) voorlopige voorziening(en) te treffen. De bestuursrechtelijke procedure voorziet immers in de mogelijkheid daartoe. Hiertoe was temeer aanleiding, gezien de aanname van SIO dat 1 mei 2017 een fatale termijn betrof (welke aanname de voorzieningenrechter overigens niet onbegrijpelijk voorkomt, gezien de mededeling van DUO in haar bericht van 14 april 2016 ‘U moet dat echter wel voor 1 mei 2017 doen’). De Staat heeft in dit kader opgemerkt dat SIO de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter had kunnen vragen om het besluit van 11 juli 2016 te schorsen of om te bepalen dat voorlopig bekostiging moet worden verstrekt of dat daarvoor bepaalde voorbereidingen moeten worden getroffen. SIO heeft niet toegelicht waarom zij hiertoe niet is overgegaan. De blote stelling van SIO dat zij iets vraagt wat niet ter beoordeling van de bestuursrechter staat, kan mede in het licht van het gemotiveerde betoog van de Staat als voormeld niet worden gevolgd. De voorzieningenrechter overweegt hierbij nog dat er sprake is van een duidelijke taakverdeling tussen de civiele rechter en de bestuursrechter, mede met het oog op het vermijden van tegenstrijdige uitspraken.
4.5.
SIO kan derhalve niet worden ontvangen in haar vorderingen in dit geding. Overigens is gebleken dat de in de vordering sub 1 genoemde formulieren inmiddels al zijn verstrekt (en volgens de Staat bovendien algemeen toegankelijk zijn), zodat onduidelijk is wat het belang is van SIO bij toewijzing van die vordering. De vordering sub 2 (zowel de gevorderde veroordeling tot het treffen van de nodige voorbereidingen als de daarbij genoemde beperkende voorwaarde) is onvoldoende concreet en duidelijk geformuleerd. Ook als SIO in haar vorderingen zou kunnen worden ontvangen, komen deze derhalve reeds vanwege het vorenstaande niet voor toewijzing in dit geding in aanmerking.
4.6.
SIO zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart SIO niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
5.2.
veroordeelt SIO om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat SIO bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2017.
ts