3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Was de verdachte de bestuurder?
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of de verdachte de bestuurder was van de Caddy. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt.
Nadat de Caddy uiteindelijk tot stilstand was gekomen tegen een paaltje zijn er vrijwel direct meerdere verbalisanten naar het voertuig gegaan om de inzittenden aan te houden. Verbalisanten Droog en Van Duijvenbode reden vlak achter de auto, hebben direct nadat de Caddy tegen het paaltje tot stilstand was gekomen hun dienstvoertuig rechts naast de Caddy tot stilstand gebracht, zijn uit het voertuig gestapt en hebben verdachte op de bestuurdersstoel aangetroffen. Zij hebben aangegeven dat een wissel onmogelijk was, omdat zij (tijdens en) na de aanrijding continu zicht hebben gehad op de verdachten.
Deze bevindingen worden ondersteund door de verklaring van aangever [slachtoffer 4] , die heeft aangegeven dat er naar zijn idee een jongen met een petje aan de bijrijderszijde van de Caddy zat.Uit de verklaring van verdachte blijkt dat [verdachte] degene was die een petje op had.De rechtbank overweegt dat verdachte en [verdachte] op het eerste gezicht op elkaar lijken en dat er sprake was van een hectische situatie. Om die reden kan aan de herkenning door aangever [slachtoffer 1] van verdachte als bestuurder van de Caddygeen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Nu deze rol van verdachte echter eveneens blijkt uit voornoemde bewijsmiddelen, kan hieraan wel enig gewicht worden toegekend.
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten is verwezen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 25 juli 2016 de bestuurder is geweest van de Volkswagen Caddy, met kenteken [kenteken] .
Poging doodslag
Uit de bovengenoemde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 25 juli 2016 is weggereden van de politie. Tijdens de achtervolging heeft de verdachte met zeer hoge snelheid door de bebouwde kom gereden, heeft hij rode verkeerslichten genegeerd, heeft hij aanrijdingen gehad met paaltjes en een pilaar en heeft hij meermalen tegen de rijrichting ingereden, ook op een fietspad. Hierbij is de verdachte op een gegeven moment - vanuit stilstand accelererend - afgereden op de op het fietspad stilstaande motor waarop verbalisant [slachtoffer 1] zat en is hij hier tegenaan gereden. [slachtoffer 1] kon de verdachte niet meer ontwijken en kwam door de aanrijding ten val, waarbij hij onder zijn motor terecht kwam. De verdachte is vervolgens met de Caddy over de voorkant van de motor gereden en daarna vol gas doorgereden, waarbij hij met zijn Caddy de motor en de daaronder liggende [slachtoffer 1] enkele meters heeft meegesleurd. Daarna is de verdachte tegen de rijrichting in op een fietspad met hoge snelheid afgereden op een aantal tegemoetkomende fietsers; zwakkere verkeersdeelnemers. Een aantal van hen kon de verdachte ontwijken, maar de verdachte heeft met zijn voertuig de fietsen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] geraakt. In tegenstelling tot [slachtoffer 3] is [slachtoffer 4] hierbij wel ernstig ten val gekomen.
De rechtbank overweegt dat uit de wijze waarop verdachte - nadat hij verbalisant [slachtoffer 1] een ogenblik recht heeft aangekeken - zijn Caddy accelererend in de richting van de zich nog op enige afstand bevindende [slachtoffer 1] heeft gemanoeuvreerd en hem heeft aangereden, niet anders kan worden geconcludeerd dan dat hij hem doelbewust heeft aangereden. Hiermee kan evenwel nog niet worden vastgesteld dat hij dit deed met het doel om [slachtoffer 1] van zijn leven te beroven en dus daarmee tevens het zuiver opzet had op diens dood. Het heeft er alle schijn van dat hij koste wat het kost aan de politie wilde ontsnappen en om die reden [slachtoffer 1] wilde beletten hem nog verder te achtervolgen, maar niet per se dat hij hem hierbij wilde doden. Wel heeft hij, naar het oordeel van de rechtbank, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de beoogde aanrijding de dood van [slachtoffer 1] tot gevolg zou hebben.
Ten aanzien van de fietsers overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat hij deze doelbewust heeft willen aanrijden en doden. Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte door in de gegeven omstandigheden te handelen zoals hij heeft gedaan willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met zijn rijgedrag een dodelijke aanrijding met een of beide fietsers zou veroorzaken.
Aldus is bij de verdachte in ieder geval sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en op de dood van beide fietsers, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde handelen ten aanzien van [slachtoffer 2] , omdat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] . Nergens blijkt uit dat verdachte wist dat [slachtoffer 2] de deurhendel vast had op het moment dat hij wegreed.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het 1e cumulatief/alternatief tenlastegelegde voor het overige wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank zal de verdachte tenslotte vrijspreken van het 2e cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit, nu de rechtbank de bewezenverklaarde handelingen van de verdachte al heeft gekwalificeerd als een poging tot doodslag en ten aanzien van [slachtoffer 2] de voor een veroordeling voor dit feit voornoemde benodigde wetenschap eveneens ontbreekt.