ECLI:NL:RBDHA:2017:473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
C/09/521935 / FA RK 16-8735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorzieningen in familierechtelijke geschil tussen ouders over zorgregeling en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende voorlopige voorzieningen in een familierechtelijk geschil tussen een vrouw en een man, die samen ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De vrouw verzocht om een voorlopige regeling voor de kinderalimentatie en zorgregeling, terwijl de man ook zelfstandig verzoeken indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen verzocht van € 395,-- per kind per maand, terwijl de man verweer voerde en stelde dat hij financieel niet in staat was om dit bedrag te betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het spoedeisend belang van de vrouw onvoldoende is gebleken, aangezien de man al een bijdrage van € 300,-- per maand betaalde en er geen dringende noodzaak was voor een hogere bijdrage. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de man om de kinderen voorlopig aan de vrouw toe te vertrouwen afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was en de kinderen feitelijk al bij de vrouw verbleven. De rechtbank heeft ook het verzoek van de man om een voorlopige informatie- en consultatieregeling afgewijzen, omdat hij niet had aangetoond dat er een spoedeisend belang was. Uiteindelijk heeft de rechtbank alle verzoeken afgewezen, met de overweging dat partijen in onderling overleg tot afspraken moeten komen over de zorgregeling en alimentatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 16-8735
Zaaknummer: C/09/521935
Datum beschikking: 13 januari 2017 (bij vervroeging)

Voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv

Beschikking op het op 14 november 2016 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. L.M.J. Duijverman te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. L.J.W. Govers te Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
  • het F9-formulier d.d. 20 december 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier d.d. 3 januari 2017, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
Op 3 januari 2017 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen bijgestaan door hun advocaten.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- De minderjarigen verblijven thans bij de vrouw.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt – uitvoerbaar bij voorraad – bij wijze van voorlopige voorziening de door de man met ingang van 14 oktober 2016, althans met ingang van 1 november 2016 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voormelde minderjarige kinderen vast te stellen op een bedrag van € 395,-- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man zelfstandig verzocht de volgende voorlopige voorzieningen te treffen:
de minderjarigen voorlopig toe te vertrouwen aan de vrouw;
te bepalen dat de minderjarigen voorlopig bij de man zullen verblijven gedurende
de dagen en tijdstippen genoemd in het als productie twee overgelegde voorlopige zorgschema en dit zorgschema vast te hechten aan de te wijzen beschikking, althans een zo uitgebreid mogelijke voorlopige zorgregeling vast te stellen zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht;
te bepalen dat de vrouw de man wat betreft gezondheid en medische kwesties van
de minderjarigen voorlopig onverwijld zal informeren en ten minste tweemaandelijks en in ieder geval ook met Kerstmis, Pasen en de zomervakantie, schriftelijk of per e-mail informatie aan de man zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarigen, alsmede over het vermogen van de minderjarigen, en verder te bepalen dat de vrouw voorlopig maandelijks, buiten de aanwezigheid van de minderjarigen, in persoon, per (digitale) telefoonverbinding of per e-mail met de man overleg zal plegen, teneinde informatie uit te wisselen en elkaar te consulteren over de minderjarigen en over alle overige belangrijke zaken aangaande de minderjarigen, zoals daar in elk geval zijn, dan wel zullen zijn:
 de ontwikkeling, de schoolkeuze en door school te organiseren activiteiten;
 de gezondheid en medische zaken;
 verblijf gedurende vakanties of anderszins buiten Nederland;
althans een voorlopige informatie- en consultatieregeling vast te stellen zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht.
De vrouw voert verweer tegen het zelfstandig verzoek van de man, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Partijen hebben hun verzoeken gebaseerd op artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ingevolge artikel 223, eerste lid, Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering.
In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (Hoge Raad d.d. 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
Voor vaststelling van de door partijen verzochte voorlopige voorzieningen voor de duur van de bodemprocedure is in het kader van artikel 223 Rv slechts plaats indien naar het oordeel van de rechtbank een (spoedeisend) belang bestaat, in die zin dat van partijen niet gevergd kan worden dat zij de afloop van de bodemprocedure afwachten. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn wanneer op grond van eindbeslissingen in de bodemprocedure al vaststaat dat het provisioneel verzochte uiteindelijk in de bodemprocedure zal worden toegewezen. Daarnaast dient de rechtbank de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de bodemprocedure en van de proceskansen daarin.
Toevertrouwing
De rechtbank zal het verzoek van de man om de minderjarigen voorlopig toe te vertrouwen aan de vrouw afwijzen. De man (noch de vrouw) heeft gesteld dat er sprake is van een (spoedeisend) belang hiertoe. Bovendien verblijven de minderjarigen momenteel feitelijk bij de vrouw en is tussen partijen niet in geschil dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en zullen hebben.
Voorlopige verdeling zorg- en opvoedingstaken
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De man heeft op 14 oktober 2016 de echtelijke woning van partijen verlaten en is hierna op of omstreeks 7 november 2016 bij zijn huidige partner ingetrokken. Partijen hebben zich na het verbreken van hun relatie samen tot een Kindbehartiger ( [naam] ) en een psychotherapeut ( [naam] ) gewend om afspraken te maken over de minderjarigen. In het kader van dit traject zijn er gesprekken met de ouders en de minderjarigen. De Kindbehartiger ondersteunt de minderjarigen in het scheidingsproces van hun ouders. Partijen hebben in onderling overleg al afspraken gemaakt over het (opbouwen van het) contact tussen de man en de minderjarigen. Op 13 januari 2017 hebben partijen een vervolgafspraak om nadere afspraken te maken over het uitbreiden van het contact, waarbij ook de aanwezigheid van zijn huidige partner bij de zorgregeling een gespreksonderwerp is.
De man stelt thans dat hij zijn kinderen mist en graag meer contact met hen wil dan momenteel het geval is. De man wil toewerken naar een gestructureerde weekendregeling van één weekend per veertien dagen, waarbij de zorgregeling wordt opgebouwd conform het door hem overgelegde schema.
De vrouw maakt bezwaar tegen het verzoek van de man. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man onvoldoende belang heeft bij vaststelling van een voorlopige regeling nu partijen in onderling overleg reeds afspraken over een zorgregeling hebben gemaakt en deze ook uitvoeren, terwijl zij ook nog een afspraak hebben gepland om hierover nog andere afspraken te maken. De vrouw wil de ingezette hulpverlening voortzetten en proberen op die manier samen tot een ouderschapsplan te komen.
De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft gesteld om tot de conclusie te komen dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht. Gebleken is immers dat er op dit moment contact is tussen de man en de minderjarigen en dat partijen met ondersteuning van voormelde hulpverleners nadere afspraken zullen maken over uitbreiding van de zorgregeling. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen is dat partijen dit traject voortzetten en stimuleert partijen om in onderling overleg tot afspraken te komen over hoe zij de zorgregeling verder gaan vormgeven. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen, totdat er andere afspraken zijn gemaakt, uitvoering blijven geven aan de huidige regeling waarbij de man aanwezig is bij het voetbal van de minderjarigen en de minderjarigen iedere zondag tussen 14.00 en 17.00 bij hun vader zijn.
Nu de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel is dat de man geen spoedeisend belang heeft bij het vaststellen van een voorlopige zorgregeling, zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.
Voorlopige informatie- en consultatieregeling
De rechtbank zal het verzoek van de man om een voorlopige informatie- en consultatieregeling vast te leggen afwijzen, nu de man heeft nagelaten om te stellen welk (spoedeisende) belang hij bij een dergelijke voorlopige voorziening heeft. De rechtbank merkt hierbij op dat bovendien niet is gebleken dat er thans geen sprake is van informatie-uitwisseling en consultatie tussen partijen.
Voorlopige kinderalimentatie
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man voorlopig een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen dient te voldoen van € 395,-- per kind per maand. De vrouw stelt dat zij belang heeft bij een spoedige vaststelling van het bedrag dat de man voorlopig dient te betalen, nu de man slechts bereid is tot betaling van een aandeel in de eigenaarslasten van de gezamenlijke woning en partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de bijdrage in de kosten van de kinderen.
De man maakt bezwaar tegen het verzoek van de vrouw. De man stelt zich op het standpunt dat hij, gelet op de door hem gemaakte berekening, financieel in staat kan worden geacht om een (voorlopige) kinderalimentatie te voldoen van maximaal € 365,-- per maand.
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat de man – op eigen initiatief – met ingang van de maand november 2016 € 300,-- per maand aan de vrouw voldoet als (voorlopige) bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De vrouw ontvangt hiernaast blijkens de voorschotbeschikking toeslagen 2017 van de Belastingdienst per januari 2017 een kindgebonden budget van afgerond € 321,-- per maand. Voorts ontvangt de vrouw kinderopvangtoeslag. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank niet dan wel onvoldoende gesteld dat zij hier voorlopig niet mee rond kan komen.
De rechtbank neemt hierbij voorts in aanmerking dat de man ook een bijdrage ‘in natura’ levert middels de zorgregeling. Hoewel de vrouw in haar alimentatieberekening geen zorgkorting heeft toegepast, acht de rechtbank een zorgkorting van 15% niet onredelijk in de huidige situatie. De man heeft momenteel immers een dag(deel) per week contact met de minderjarigen – waarover de vrouw zelf ook stelt dat de minderjarigen hiervan genieten – en de intentie is om tot uitbreiding van deze zorgregeling te komen.
De rechtbank merkt bovendien nog op dat artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid biedt om de kinderbijdrage in de bodemprocedure met terugwerkende kracht vast te stellen, wat de vrouw in de bodemprocedure ook heeft verzocht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het spoedeisend belang onvoldoende is gebleken, zodat er geen sprake is van een situatie dat van de vrouw niet gevergd kan worden dat zij de eindbeslissing in de bodemprocedure afwacht. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek van de vrouw tot het treffen van een voorlopige voorziening;
wijst af de verzoeken van de man tot het treffen van voorlopige voorzieningen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, tevens kinderrechter, bijgestaan door
mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2017.