In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende voorlopige voorzieningen in een familierechtelijk geschil tussen een vrouw en een man, die samen ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De vrouw verzocht om een voorlopige regeling voor de kinderalimentatie en zorgregeling, terwijl de man ook zelfstandig verzoeken indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen verzocht van € 395,-- per kind per maand, terwijl de man verweer voerde en stelde dat hij financieel niet in staat was om dit bedrag te betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het spoedeisend belang van de vrouw onvoldoende is gebleken, aangezien de man al een bijdrage van € 300,-- per maand betaalde en er geen dringende noodzaak was voor een hogere bijdrage. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de man om de kinderen voorlopig aan de vrouw toe te vertrouwen afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was en de kinderen feitelijk al bij de vrouw verbleven. De rechtbank heeft ook het verzoek van de man om een voorlopige informatie- en consultatieregeling afgewijzen, omdat hij niet had aangetoond dat er een spoedeisend belang was. Uiteindelijk heeft de rechtbank alle verzoeken afgewezen, met de overweging dat partijen in onderling overleg tot afspraken moeten komen over de zorgregeling en alimentatie.