In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2017 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij nevenverzoeken zijn ingediend met betrekking tot de minderjarige kinderen van partijen. De man, woonachtig in Nederland, heeft verzocht om echtscheiding en heeft daarbij nevenvoorzieningen gevraagd, waaronder de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, kinderalimentatie en partneralimentatie. De vrouw, die in Brunei woont, heeft verweer gevoerd tegen de nevenvoorzieningen en heeft zelfstandig verzocht om aanvullende nevenvoorzieningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man rechtsmacht heeft om het verzoek tot echtscheiding in te dienen, aangezien hij zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft en de Nederlandse nationaliteit bezit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw in Brunei zal hebben, en heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige minimaal drie weken in de zomer en twee weken in andere vakanties bij de man zal zijn. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 350 per maand, en de man is verantwoordelijk voor de schoolkosten van de minderjarige. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om partneralimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden afgewezen, omdat de vrouw haar verzoeken heeft ingetrokken of onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft de peildatum voor de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vastgesteld op 1 oktober 2010, en heeft geoordeeld dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben, omdat er onvoldoende bewijs is geleverd voor de stelling van de man dat er al is verrekend. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat de echtscheiding wordt uitgesproken en de nevenverzoeken zijn toegewezen of afgewezen zoals hierboven beschreven.