ECLI:NL:RBDHA:2017:467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
NL17.22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL17.22
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 januari 2017 in de zaak tussen

[naam] , hierna te noemen: eiser,

gemachtigde: mr. S. Zwiers,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. J.A.C.M. Prins.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 januari 2017 (het bestreden besluit) waarbij verweerder eisers asielaanvraag heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Hij heeft de voorzieningenrechter gelijktijdig verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is geregistreerd onder nummer NL17.23.
De behandeling van het beroep ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek, plaatsgevonden op 12 januari 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, voor wie mr. drs. J.M. Walls is verschenen. Verweerder is eveneens vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit, heeft op
21 december 2016 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan die aanvraag ligt ten grondslag dat eiser vreest bij terugkomst in Marokko in de criminaliteit te belanden en dat hij ontevreden is over de straf die de moordenaar van zijn broer heeft gekregen in Marokko.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser komt niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking nu Marokko is aangemerkt als veilig land van herkomst. Eiser is een vertrektermijn onthouden en hem is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
3. Eiser heeft aangevoerd dat Marokko ten onrechte is aangemerkt als veilig land van herkomst. Verwezen wordt naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 18 november 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:14112). Eiser wijst erop dat geen hoger beroep is ingesteld tegen deze uitspraak. Ook wijst hij erop dat geen toepassing is gegeven aan artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Volgens hem valt niet in te zien dat verweerder geen enkele overweging aan zijn asielmotieven zou hoeven te wijden. Nu de afwijzing van zijn aanvraag als kennelijk ongegrond geen stand houdt, is ten onrechte een inreisverbod opgelegd, aldus eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In geschil is de vraag of Marokko in het algemeen als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
5. Bij brief van 9 februari 2016 heeft verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal bericht dat Marokko zal worden toegevoegd aan de nationale lijst van veilige landen van herkomst (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 19 637, nr. 2123). Bij ministeriële regeling van 10 februari 2016, nummer 732095, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv 2000), is aan bijlage 13 Marokko toegevoegd (Stcrt. 2016, 8083).
6. Bij uitspraak van 7 oktober 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:12152) heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat de motivering van verweerder ten aanzien van het aanmerken van Marokko als veilig land van herkomst, niet voldoet aan de in
artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) vermelde eisen. Daarom is de ministeriële regeling van 10 februari 2016 met nummer 732095 onverbindend verklaard voor zover Marokko daarbij is aangemerkt als veilig land van herkomst. De rechtbank ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel.
7. Gelet op de in de onder 6 bedoelde uitspraak gegeven motivering heeft verweerder de onderhavige aanvraag ten onrechte met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw als kennelijk ongegrond afgewezen. Het beroep is reeds daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
8. De rechtbank ziet aanleiding om het geschil finaal te beslechten en overweegt daartoe als volgt.
9. Vooropgesteld moet worden dat verweerder artikel 31 van de Vw mede ten grondslag heeft gelegd aan zijn afwijzing van de aanvraag. Anders dan eiser in beroep heeft betoogd, heeft verweerder zich in het bestreden besluit en het daaraan voorafgegane voornemen wel uitgelaten over eisers asielmotieven. Dat verweerder geen toepassing heeft gegeven aan artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, doet daar niet aan af. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de aanvraag in geval van finale geschilbeslechting moet worden afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw, nu eiser geen inwilligbare asielmotieven heeft in de zin van artikel 29, eerste lid, van de Vw.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gezien de door eiser genoemde asielmotieven bij het gehoor veilig land van herkomst op 28 december 2016, terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet kan worden aangemerkt als een vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade.
11. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de gevraagde vergunning vormen, heeft verweerder de asielaanvraag terecht afgewezen. Op grond hiervan bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, met uitzondering van de verkorte vertrektermijn en het opgelegde inreisverbod, nu die zijn gebaseerd op de afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond. De rechtbank stelt vast dat de rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vertrektermijn van vier weken ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vw aanvangt met ingang van de dag na verzending van een afschrift van deze uitspraak aan partijen.
12. Verweerder zal op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, met uitzondering van de verkorting van de vertrektermijn en het opgelegde inreisverbod;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 990 (negenhonderdnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.