Overwegingen
1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit, heeft op
20 oktober 2016 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan die aanvraag ligt ten grondslag dat eiser op straat leefde, door de politie werd lastiggevallen en werd bedreigd met gevangenisstraf na een onterechte beschuldiging terzake van oplichting.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser komt niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking nu Marokko is aangemerkt als veilig land van herkomst. Eiser is een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
3. Eiser heeft daartegen het volgende aangevoerd:
- Marokko is ten onrechte aangemerkt als veilig land van herkomst. Verwezen wordt naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 20 september 2016 (ECLI:NL:RBNNE:2016:4380). Verweerder heeft ten onrechte niet de in artikel 3.105ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) genoemde bronnen gebruikt bij het onderzoek naar de vraag of Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Betwist wordt verder dat in Marokko feitelijk bescherming wordt geboden. Dat die bescherming niet wordt geboden blijkt ook uit de in het bestreden besluit genoemde bronnen, waaronder het Morocco 2014 Human Rights Report-US Department of State. Voorts is Marokko een monarchie en kan dit land reeds daarom niet als veilig land van herkomst worden aangemerkt. Ten slotte wordt Marokko ten aanzien van LHBT niet als veilig land van herkomst aangemerkt. Het systeem van partiële veiligheid levert strijd op met hogere rechtspraak. Daartoe wordt gewezen op de uitspraak van het Supreme Court van het Verenigd Koninkrijk van 4 maart 2015 in de zaak Jamar Brown (www.supremecourt.uk).
- Nu de afwijzing als kennelijk ongegrond geen stand houdt, is ten onrechte een inreisverbod opgelegd.
- Het zogenaamde spoor 2 beleid levert strijd op met richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn). Een eventuele versnelling van de procedure kan pas plaatsvinden nadat de gehoren en aanvullingen en correcties daarop hebben plaatsgevonden. Verwezen wordt naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 31 januari 2013 (ECLI:EU:C:2013:45) (overwegingen 74 en 75).
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In geschil is de vraag of Marokko in het algemeen als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
5. Bij brief van 9 februari 2016 is door verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal bericht dat Marokko zal worden toegevoegd aan de nationale lijst van veilige landen van herkomst (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 19 637, nr. 2123). Bij ministeriële regeling van 10 februari 2016, nummer 732095, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv 2000), is aan bijlage 13 Marokko toegevoegd (Stcrt. 2016, 8083).
6. Bij uitspraak van 7 oktober 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:12152) is door deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat de motivering van verweerder ten aanzien van het aanmerken van Marokko als veilig land van herkomst, niet voldoet aan de in artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) vermelde eisen. Daarom is de ministeriële regeling van 10 februari 2016 met nummer 732095 onverbindend verklaard voor zover Marokko daarbij is aangemerkt als veilig land van herkomst. De rechtbank ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel.
7. Gelet op de in de onder 6 bedoelde uitspraak gegeven motivering heeft verweerder de onderhavige aanvraag ten onrechte met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw als kennelijk ongegrond afgewezen. Het beroep is reeds daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
8. De rechtbank ziet aanleiding om het geschil finaal te beslechten en overweegt daartoe als volgt.
9. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de aanvraag in geval van finale geschilbeslechting moet worden afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk gevaar loopt. Daarnaast had eiser bescherming kunnen vragen bij de hogere autoriteiten.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer sprake is van een reëel risico voor vervolging of een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij (onterecht) beschuldigd wordt, terwijl hij heeft verklaard dat die documenten er wel zijn en in de aanvullingen en correcties van
27 oktober 2016 heeft aangekondigd te trachten bewijsstukken op te laten sturen. Evenmin is aannemelijk dat eiser veroordeeld zal worden en daadwerkelijk gevangenisstraf zal moeten ondergaan. Dat de vrees voor gevangenisstraf door verweerder geloofwaardig is geacht, doet daar niet aan af.
11. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de gevraagde vergunning vormen, heeft verweerder de asielaanvraag terecht afgewezen. Op grond hiervan bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, met uitzondering van de verkorte vertrektermijn en het opgelegde inreisverbod, nu die zijn gebaseerd op de afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond. De rechtbank stelt vast dat de rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vertrektermijn van vier weken ingevolge artikel 62, eerste lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20idb9e4a9e5b84c06b98fac3ca116537f3b), van de Vw aanvangt met ingang van de dag na verzending van een afschrift van deze uitspraak aan partijen.
12. Nu op het beroep is beslist, is er geen aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Het verzoek wordt afgewezen.
13. Verweerder zal op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.