ECLI:NL:RBDHA:2017:4664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
09/807626-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een minderjarige buurmeisje door een 50-jarige man met een gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 4 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 50-jarige man die beschuldigd werd van het meermalen seksueel misbruiken van zijn 7-jarige buurmeisje in zijn kelderbox. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 februari 2015, handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar. Tijdens de proeftijd moet de verdachte zich houden aan de voorschriften van de reclassering en zich laten behandelen voor zijn problematiek. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 3.506,50 te betalen aan het slachtoffer, die op een spaarrekening met een BEM-clausule moet worden gestort ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer als hoog ingeschat, ondersteund door getuigenverklaringen en DNA-onderzoek. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend, maar zijn verklaringen werden als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/807626-15
Datum uitspraak: 4 mei 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Deze zaak is behandeld op de terechtzittingen van 1 april 2016 en 23 juni 2016. Op 7 juli 2016 is een tussenvonnis gewezen, waarbij het onderzoek in de zaak is heropend en geschorst omdat tijdens de beraadslaging was gebleken dat het onderzoek niet volledig was geweest. Het onderzoek is vervolgens hervat op de terechtzitting van 21 april 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van hetgeen door de officieren van justitie (op 23 juni 2016 mr. N. Bakker en op 21 april 2017 mr. I. Doves), de raadslieden van de verdachte (op 23 juni 2016 mr. M. Faouzi en op 21 april 2017 mr. H. Faouzi) en de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 februari 2015 te Zoetermeer, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op 19 mei 2007, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte (meermalen)
- [slachtoffer] meegenomen naar de kelder en/of kelderbox en/of
- [slachtoffer] haar (onder)kleding laten uittrekken en/of
- zijn penis in de mond van [slachtoffer] gebracht en/of heen en weer bewogen en/of [slachtoffer] haar hooofd heen en weer laten bewegen en/of
- [slachtoffer] op haar rug gelegd en/of haar benen heeft gespreid/laten spreiden en/of vervolgens (met ontbloot onderlichaam) op haar is gaan liggen en/of met zijn penis heen en weer heeft bewogen over de vagina en/of benen van [slachtoffer] en/of
- [slachtoffer] op haar buik gelegd en/of vervolgens (met ontbloot onderlichaam) op haar is gaan liggen en/of met zijn penis heen en weer heeft bewogen over de billen en.of benen van [slachtoffer] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir betoogd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe verwezen naar de verklaring van [slachtoffer] , die haars inziens betrouwbaar is en wordt ondersteund door de verklaringen van haar ouders en haar juf, een briefje dat [slachtoffer] heeft geschreven over de verdachte en de resultaten van het DNA-onderzoek.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitnotities betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet aan het wettelijke bewijsminimum is voldaan, omdat de getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden uitsluitend zijn gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer] zelf en niet kunnen worden aangemerkt als ondersteunend bewijs, de verdachte stellig en consequent heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, de verklaringen van [slachtoffer] en haar moeder onbetrouwbaar zijn omdat deze tegenstrijdigheden bevatten en de resultaten van het DNA-onderzoek niet tot het bewijs kunnen dienen.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ter beantwoording van de vraag of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende.
Op 27 februari 2015 heeft de moeder van [slachtoffer] aangifte gedaan van seksueel misbruik van haar dochter door de verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat [slachtoffer] haar had verteld dat zij in de kelder van de verdachte seksuele handelingen met hem had moeten verrichten en ondergaan. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] de verdachte ‘ [verdachte] ’ noemt en dat [slachtoffer] in het verleden seksueel misbruikt is door haar (moeders) ex-man.
Naar aanleiding van de verklaring van aangeefster heeft op 11 maart 2015 een zogenoemd studioverhoor van [slachtoffer] met twee bevoegde zedenrechercheurs plaatsgevonden. Tijdens dit verhoor heeft [slachtoffer] , geboren op 19 mei 2007 [2] , verklaard dat iemand haar buurman [verdachte] , die in dezelfde flat op de tweede etage schuin boven haar woont, had verteld wat er lang geleden was gebeurd en dat hij dit ging nadoen. [3] Zij moest zich in zijn kelder uitkleden, waarna hij op haar ging liggen en van voren naar achteren ging bewegen. Soms moest ze van hem op haar rug liggen en soms op haar buik. Als ze op haar buik lag voelde ze zijn piemel op haar kont en keek ze naar de grond. Als ze op haar rug lag moest ze haar benen wijd doen. Ze voelde dan zijn piemel daar waar ze kan plassen en keek naar het plafond. Wat hij dan deed was niet fijn en deed pijn bij haar plasser. [4] Twee of drie keer moest ze de piemel van [verdachte] in haar mond doen. Ze moest de piemel dan vasthouden en met haar hoofd bewegen. Ze zat dan op haar hurken en moest dan blijven doorgaan, totdat [verdachte] zei dat ze moest stoppen. [5] Dit is ook een keer gebeurd in de hoek van de open kelder. [6] Ook moest ze een paar keer met haar hand zijn piemel vasthouden en heen en weer bewegen. [7] De piemel voelde hard/zachtachtig. [8]
[slachtoffer] heeft verklaard dat er allemaal dozen in de kelder stonden, maar dat [verdachte] die opzij zette. Daarna legde hij elke keer een kleedje neer, omdat zij anders op een harde grond lag, en ging hij het doen. Eén van deze kleedjes was roze met grijze sterren. Een ander kleedje was een blauw kerstkleedje, met een afbeelding van een kerstman die in het donker op het dak stond. [9] De laatste keer dat het gebeurde, was toen ze het huis gingen verven en [verdachte] had meegeholpen. [slachtoffer] moest toen met hem mee naar zijn kelder om verfspullen terug te brengen. In de kelder moest ze zijn piemel in haar mond doen. [10] Hoewel ze bang was dat [verdachte] boos zou worden, heeft ze toch aan haar ouders verteld wat er was gebeurd. [11]
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen met zich mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is de enkele verklaring van één getuige (die van het vermeende slachtoffer) in beginsel onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat, met name in zedenzaken, een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (ECLI:NL:HR:2010:BK2094).
Het voorgaande in aanmerking nemend overweegt de rechtbank als volgt.
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar. Zij overweegt hiertoe dat [slachtoffer] op spontane wijze, zeer specifiek en consequent heeft verklaard over de seksuele handelingen die zij moest ondergaan of verrichten, alsmede over de locatie waar en de omstandigheden waaronder zij deze moest ondergaan of verrichten. Bovendien heeft zij bewoordingen gebruikt die passen bij een kind van haar leeftijd. Daarnaast wordt haar verklaring op belangrijke punten, maar ook op detailniveau, ondersteund door ander, betrouwbaar geacht bewijs.
Zo wordt haar verklaring allereerst ondersteund door de verklaringen van haar ouders. Haar moeder en tevens aangeefster, [moeder slachtoffer] , heeft verklaard dat de verdachte op zondag 8 februari 2015 [12] bij hen thuis had geverfd, toen hij na afloop vroeg of [slachtoffer] met hem mee mocht om de verf naar de kelder te brengen. [moeder slachtoffer] gaf hiervoor toestemming en zag vanuit haar woning dat de verdachte en [slachtoffer] de kelder binnengingen en daar na twintig minuten weer uitkwamen. Toen [slachtoffer] weer thuiskwam gaf zij haar ouders geen antwoord op de vraag waarom zij zo lang met de verdachte in de kelder was geweest. Die avond trof [moeder slachtoffer] [slachtoffer] huilend aan in bed. Toen [moeder slachtoffer] vroeg waarom [slachtoffer] huilde, zei [slachtoffer] dat ze dat niet mocht vertellen. [moeder slachtoffer] heeft [slachtoffer] toen getroost en meegenomen naar haar bed, waar [slachtoffer] nog heel lang wakker heeft gelegen. De volgende ochtend zei [slachtoffer] dat zij buikpijn had en heeft [moeder slachtoffer] haar ziekgemeld op school. Die avond bracht [moeder slachtoffer] [slachtoffer] naar bed, toen [slachtoffer] haar vastpakte en begon te huilen. De volgende dag vertelde [slachtoffer] haar moeder wat de verdachte had gedaan. Zij vertelde dat er een kerstkleed in de kelder werd gelegd, dat ze soms haar kleren moest uittrekken, dat de verdachte op haar heen en weer had bewogen, dat ze in een hoek moest staan waar niemand haar kon zien, dat ze de piemel van de verdachte in haar mond moest nemen of moest vasthouden en heen en weer moest bewegen, en dat dit ongeveer zeven keer was gebeurd. [moeder slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte vanaf Oud en Nieuw geregeld bij hen over de vloer kwam en dat hij sindsdien ongeveer twaalf keer aan [slachtoffer] had gevraagd of zij meeging de hond uitlaten en boodschappen doen. [13]
Dat de verklaringen van [slachtoffer] en haar moeder op ondergeschikte punten van elkaar verschillen, zoals de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid ervan. De rechtbank neemt hierbij de nog jonge leeftijd van [slachtoffer] in aanmerking, alsmede de omstandigheid dat de verklaringen op essentiële punten overeenkomen.
De vader van [slachtoffer] heeft in zijn verhoor bij de politie bevestigd dat [slachtoffer] hem en zijn vrouw heeft verteld dat de buurman vieze dingen bij haar had gedaan. Hij heeft verklaard dat hij de verdachte en [slachtoffer] vanaf half januari meerdere keren samen de kelder van de verdachte zag binnengaan als zij samen de honden van de verdachte gingen uitlaten, en dat zij telkens ongeveer twintig minuten in de kelder verbleven. [14]
Voorts wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de verklaring van haar juf, die op 15 april 2015 bij de politie heeft verklaard dat [slachtoffer] de laatste tijd wat opener was en vaker lachte. Vóór die tijd was [slachtoffer] meer in zichzelf gekeerd. [15] In haar verhoor heeft de juf gerefereerd aan een briefje dat [slachtoffer] had geschreven in haar blocnote en dat de juf in het bureautje van [slachtoffer] had aangetroffen. Op dit briefje heeft [slachtoffer] geschreven dat zij [verdachte] haat om wat hij met haar heeft gedaan, dat zij wilde dat hij dood is en dat het niet was gebeurd, en dat zij wilde dat hij in de gevangenis zit. [16] Naar het oordeel van de rechtbank biedt ook dit briefje steun aan de verklaring van [slachtoffer] .
Wat verder ondersteuning geeft aan de verklaring van [slachtoffer] is dat zij heeft verklaard dat zij zich kon herinneren dat [verdachte] een keer een lichtroze boxershort had gedragen [17] , terwijl onder de verdachte inderdaad een roze boxershort in beslag is genomen. [18] [slachtoffer] heeft de inbeslaggenomen boxershort op een foto herkend als de boxershort die [verdachte] aanhad toen zij met hem in de kelder was. [19]
Tot slot wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de resultaten van het DNA-onderzoek dat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft verricht aan de kleden waar [slachtoffer] naar eigen zeggen elke keer op moest liggen. Het roze kleed met grijze sterren is veiliggesteld en gewaarmerkt met het Spoor Identificatie Nummer (SIN) AAIK5151NL. Het kerstkleed is veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AAIK5152NL. [20]
De twee kleden zijn bemonsterd op mogelijk aanwezig celmateriaal. Hierbij zijn uit beide zijden van beide kleden vlekken geknipt (die zijn veiliggesteld als AAIK5151NL#03 tot en met #06 (zijde 2) en AAIK5151NL#07 tot en met #09 (zijde 1) en AAIK5152NL#03 tot en met #05 (zijde 2) en AAIK5152NL#06 tot en met #08 (zijde 1)) en is van beide kleden het middendeel van beide zijden bemonsterd (veiliggesteld als AAIK5151NL#10 (zijde 1), AAIK5151NL#11 (zijde 2), AAIK5152NL#09 (zijde 1) en AAIK5152NL#10 (zijde 2)). [21]
Vervolgens heeft vergelijkend DNA-onderzoek plaatsgevonden, waarin de DNA-profielen van [slachtoffer] (RABE8080NL) en de verdachte (RABE8075NL) zijn betrokken. [22]
Bij dit onderzoek is in de bemonstering AAIK5152NL#04 (één van de vlekken uit zijde 2 van het kerstkleed, aangetroffen op het middendeel van dat kleed [23] ) een DNA-mengprofiel van minimaal vier personen aangetroffen, met celmateriaal dat afkomstig zou kunnen zijn van onder meer [slachtoffer] en de verdachte. Het NFI heeft hieromtrent vervolgens twee hypothesen geformuleerd, te weten:
Hypothese 1: de bemonstering bevat sperma van de verdachte [verdachte] en celmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer] en twee of drie onbekende personen.
Hypothese 2: de bemonstering bevat sperma van de verdachte [verdachte] en celmateriaal van minimaal drie of vier onbekende personen.
Uit het rapport volgt dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek veel (100 tot 10.000 keer) waarschijnlijker zijn als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is. [24]
In de bemonstering AAIK5152NL#09 (bemonstering van het middendeel van zijde 1 van het kerstkleed) is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen, met celmateriaal dat afkomstig zou kunnen zijn van onder meer [slachtoffer] en de verdachte. Het NFI heeft hieromtrent vervolgens twee hypothesen geformuleerd, te weten:
Hypothese 1: de bemonstering bevat celmateriaal van de verdachte [verdachte] , van het slachtoffer [slachtoffer] en van één onbekende persoon.
Hypothese 2: de bemonstering bevat sperma van de verdachte [verdachte] en van twee onbekende personen.
Uit het rapport volgt dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek extreem veel (meer dan een miljoen keer) waarschijnlijker zijn als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is. [25]
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat op het middendeel van beide zijden van het kerstkleed DNA van [slachtoffer] is aangetroffen.
De verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij [slachtoffer] seksueel heeft misbruikt. Bij de politie heeft de verdachte bevestigd dat hij [verdachte] wordt genoemd, dat [slachtoffer] geregeld mee ging om zijn hond(en) uit te laten en dat hij heeft geschilderd in de woning van [slachtoffer] . [26] Verder heeft hij verklaard dat hij drie keer met [slachtoffer] in zijn kelderbox is geweest en dat haar ouders hier alle keren van afwisten. Over de fleecekleden die in zijn kelderbox lagen heeft de verdachte verklaard dat zij deze gebruiken om met kerst over de bank te leggen, dan wel voor de hond, maar dat zij het kerstkleed afgelopen kerst niet hebben gebruikt. Hij heeft verklaard dat het hem stug lijkt dat er DNA van [slachtoffer] op het kerstkleed zit, omdat zij daar nooit op heeft gelegen. [27]
Ter terechtzitting van 1 april 2016 heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer] één keer met hem mee is geweest naar de kelder, omdat zij wilde meehelpen om zijn verfspullen naar de kelder te brengen. Hij heeft verklaard dat hij nooit alleen met [slachtoffer] in de kelderbox is geweest, ook niet toen hij verfspullen ging wegzetten. [slachtoffer] is toen niet in de kelderbox geweest, aldus de verdachte. Hij heeft voorts verklaard dat het kerstkleed opgevouwen over de verfpotten lag, dat hij niet weet wanneer [slachtoffer] het kerstkleed heeft gezien en dat het nooit uitgespreid in de kelder heeft gelegen.
Ter terechtzitting van 23 juni 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij op de vorige zitting een foutje had gemaakt in zijn verklaring, en dat [slachtoffer] (toch) drie keer met hem mee was geweest naar de kelderbox. Eén keer hebben ze verf weggebracht en één keer heeft [slachtoffer] meegeholpen met het opruimen van de kelderbox. Ze zijn toen hooguit tien minuten in de kelderbox geweest, aldus de verdachte. Op de vraag hoe het kan dat er een mengprofiel van celmateriaal van hem en [slachtoffer] op de kleden is aangetroffen heeft de verdachte verklaard dat hij denkt dat [slachtoffer] de kleden heeft aangeraakt met het opruimen van de kelderbox. [slachtoffer] heeft hem de kleden, die beide waren opgevouwen, toen aangegeven, aldus de verdachte.
De rechtbank acht de ontkennende verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en zal deze terzijde schuiven. Zij overweegt daartoe in de eerste plaats dat de verdachte wisselend heeft verklaard op een essentieel punt, te weten zijn aanwezigheid met [slachtoffer] in zijn kelderbox. Voorts heeft hij eerst ter terechtzitting van 23 juni 2016 een alternatief scenario aangedragen voor het aantreffen van [slachtoffer] ’s DNA op het kerstkleed - namelijk dat [slachtoffer] de kleden heeft aangeraakt bij het opruimen van de kelderbox - terwijl hij eerder door zowel de politie, de rechter-commissaris, als de rechtbank is gehoord en hiervan geen melding heeft gemaakt. Aan de aannemelijkheid van het alternatieve scenario wordt verder afbreuk gedaan door het volgende.
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de waarschijnlijkheid van het door de verdachte opgeworpen alternatieve scenario en de bevindingen hieromtrent neergelegd in een rapport van 2 december 2016 (aanvraag 006). Het NFI heeft de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA (met betrekking tot AAIK5152NL#04 en #09, zoals hierboven weergegeven) beschouwd in het licht van de volgende hypothesen:
Hypothese A: verdachte heeft meermaals seksueel contact gehad met aangeefster (de rechtbank begrijpt hierna telkens: [slachtoffer] ) op een of beide uitgevouwen kleden.
Hypothese B: verdachte heeft nooit seksueel contact gehad met aangeefster op een of beide uitgevouwen kleden. Aangeefster heeft de kleden vastgepakt bij het opruimen van de kelderbox.
Ten aanzien van hypothese A heeft de deskundige van het NFI gerelateerd dat de kans dat DNA wordt overgedragen bij een enkelvoudig contact tussen een deken en de blote huid betrekkelijk groot is. Nu het in casu meervoudig intensief contact betreft is de kans dat DNA van aangeefster op het middendeel van
beide zijdenvan één deken wordt aangetroffen betrekkelijk groot, aldus de deskundige.
Ten aanzien van hypothese B heeft de deskundige gerelateerd dat de kans op overdracht van DNA van aangeefster naar de beide dekens en het vervolgens detecteren daarvan klein tot betrekkelijk groot is als sprake is van een kortdurend, niet-intensief contact (het oppakken en aan de verdachte overhandigen van de beide dekens), waarbij de dekens in opgevouwen toestand waren. De kans dat DNA van aangeefster op het middendeel van
beide zijdenvan één van beide dekens wordt aangetroffen in het geval dat de dekens in opgevouwen toestand waren op het moment van contact, wordt evenwel ingeschat als zeer klein.
Op grond van voorgaande overwegingen acht de deskundige van het NFI de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA waarschijnlijker (10-100 keer) als hypothese A waar is, dan wanneer hypothese B waar is. [28]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar en geloofwaardig moet worden geacht, terwijl de ontkennende verklaring van de verdachte onbetrouwbaar en ongeloofwaardig moet worden geacht. Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] seksueel heeft misbruikt, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is weergegeven.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 februari 2015 te Zoetermeer telkens met [slachtoffer] , geboren op 19 mei 2007, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte meermalen
- [slachtoffer] meegenomen naar de kelder en kelderbox en
- [slachtoffer] haar onderkleding laten uittrekken en
- zijn penis in de mond van [slachtoffer] gebracht en [slachtoffer] haar hoofd heen en weer laten bewegen en
- [slachtoffer] op haar rug gelegd en haar benen laten spreiden,
waarna hijvervolgens met ontbloot onderlichaam op haar is gaan liggen en met zijn penis heen en weer heeft bewogen over de vagina van [slachtoffer] en
- [slachtoffer] op haar buik gelegd,
waarna hijvervolgens met ontbloot onderlichaam op haar is gaan liggen en met zijn penis heen en weer heeft bewogen over de billen van [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van een aantal weken meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een zevenjarig buurmeisje, welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het meisje.
De verdachte heeft met zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Hij heeft zijn eigen lustbevrediging voorop gesteld en de belangen van zijn nog jonge slachtoffer volledig veronachtzaamd en voor lief genomen dat een normale en gezonde ontwikkeling in gedrang zou komen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenzaken vaak ernstige en langdurige psychische schade oplopen. Dit alles klemt te meer nu de verdachte op de hoogte was van het feit dat het slachtoffer eerder is misbruikt. Ook voor de ouders zijn dergelijke feiten doorgaans zeer ingrijpend en shockerend. Daarnaast heeft het delict in de directe woonomgeving van het slachtoffer (en de verdachte zelf) voor onrust gezorgd.
Dat het bewezenverklaarde feit grote impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt ook uit de toelichting bij haar vordering als benadeelde partij. Hieruit volgt dat het met name de eerste paar weken na het feit niet goed ging met haar. Ze was erg verdrietig, had last van angst- en driftbuien en schaamde zich voor wat er was gebeurd. Ook had (en heeft) ze een gebrek aan eetlust en slaap- en concentratieproblemen, en is ze vanwege de onhoudbare situatie in de buurt gewisseld van school. Verwerking van de traumatische ervaring is erg lastig, omdat de verdachte nog steeds in dezelfde flat woont als zij.
Gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheid dat het misbruik meermalen heeft plaatsgevonden en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel enkel oplegging van een lange gevangenisstraf op zijn plaats.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op zijn strafblad van 22 maart 2017, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport dat op 12 november 2015 door Stichting Reclassering Nederland over de verdachte is opgesteld. Uit dit rapport volgt dat de verdachte problemen ondervindt op meerdere leefgebieden. Zo heeft hij een schuld van ongeveer € 275.000, heeft hij in het verleden een gokverslaving gehad, heeft zijn echtgenote psychische klachten en heeft hij geen vrienden. Vanwege de ontkenning door de verdachte van het bewezenverklaarde feit kan niet worden bepaald of er aanwijzingen zijn voor problemen op de leefgebieden seksualiteit en denkpatronen, gedrag en vaardigheden. De reclassering acht het daarom wenselijk dat er meer zicht komt op de seksualiteitsbeleving van de verdachte en een behandeling die erop gericht is hier op een adequate manier mee om te gaan. Ook acht de reclassering het wenselijk dat de verdachte inzicht krijgt in zijn gedrag, oorzaak-gevolgsituaties leert benoemen en zijn aandeel en verantwoordelijkheid hierin (h)erkent. De reclassering acht hiervoor een behandeling bij een forensische polikliniek als De Waag geïndiceerd. Tot slot acht de reclassering het zorgelijk dat de verdachte nog steeds in hetzelfde flatgebouw woont als het slachtoffertje. Zij acht daarom een contactverbod met het slachtoffer wenselijk. Vanwege de ontkenning van de verdachte heeft de reclassering geen inschatting kunnen maken van het recidiverisico.
Gelet op het voorgaande adviseert de reclassering de rechtbank om aan de verdachte op te leggen een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel in combinatie met een onvoorwaardelijke werkstraf, met oplegging van voornoemde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank ziet in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt van oplegging van een lange gevangenisstraf, zij het van minder lange duur dan door de officier van justitie gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan voorwaardelijk zal worden opgelegd en zal daaraan een proeftijd van vijf jaren verbinden, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de Reclassering en een behandelverplichting bij De Waag koppelen. Een contactverbod met het slachtoffer zal de rechtbank niet aan de verdachte opleggen. De rechtbank acht de huidige situatie, waarin de verdachte en het slachtoffer in dezelfde flat wonen, weliswaar zeer onwenselijk voor zowel slachtoffer als verdachte, maar is tevens van oordeel dat een contactverbod, juist gelet op die situatie, nagenoeg praktisch onuitvoerbaar is. De rechtbank hecht er aan te benadrukken dat zij het wenselijk vindt dat in overleg met de reclassering een andere oplossing voor deze situatie wordt gezocht.
Nu de verdachte veroordeeld zal worden voor een ernstig zedenfeit en de rechtbank - gelet op zijn proceshouding - geen inzicht heeft verkregen in de achterliggende drijfveren van de verdachte, anders dan zijn eigen lustgevoelens, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is op of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden zal de rechtbank de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 3.506,50, bestaande uit € 6,50 aan materiële schade en
€ 3.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij in het geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, in verband met de door haar bepleite vrijspraak.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is door de verdediging niet betwist en voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is bovendien komen vast te staan dat de benadeelde partij de gevorderde schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering daarom in het geheel toewijzen. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu is komen vast te staan dat de schade met ingang van 1 januari 2015 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op 19 mei 2007) te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f en 244 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
vijf jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zo spoedig mogelijk meldt bij de Reclassering Nederland (Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag) en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn problematiek;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 3.506,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.506,50 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op 19 mei 2007) te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.N.L. Donker, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, rechter,
mr. H.M. van Maurik, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2017.
Mr. H.M. van Maurik is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015045851, van de politie eenheid Den Haag, deel I (doorgenummerd blz. 1 t/m 120), deel II (doorgenummerd blz. 1 t/m 34) en deel III (doorgenummerd blz. 1 t/m 36).
2.Proces-verbaal van relaas, blz. 11, deel I.
3.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2016, blz. 8, 11 en 18, deel III.
4.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2016, blz. 8, 15-17, deel III.
5.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2016, blz. 12-14 en 21, deel III.
6.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2016, blz. 8, deel III.
7.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2016, blz. 17, deel III.
8.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2016, blz. 13, deel III.
9.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2016, blz. 12, deel III.
10.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2016, blz. 9, deel III.
11.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2016, blz. 17 en 18, deel III.
12.Proces-verbaal van informatief gesprek zeden, blz. 48, deel I.
13.Proces-verbaal van aangifte door [moeder slachtoffer] , blz. 52-57, deel I.
14.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , blz. 70-72, deel I.
15.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , blz. 105, deel I.
16.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , blz. 105, deel I; proces-verbaal van bevindingen, blz. 108, deel I.
17.Een geschrift, te weten een letterlijk uitgewerkt studioverhoor van [slachtoffer] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2016, blz. 10, deel III.
18.Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 9 april 2015, p. 7, deel I;
19.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 108 en 114, deel I.
20.Een geschrift, te weten de bijlage bij het NFI-rapport d.d. 7 oktober 2015 (aanvraag 004), blz. 1 en 2.
21.Een geschrift, te weten een NFI-rapport d.d. 20 augustus 2015 (aanvraag 003), blz. 2; een geschrift, te weten een NFI-rapport d.d. 7 oktober 2015 (aanvraag 004), blz. 1; een geschrift, te weten de bijlage bij het NFI-rapport d.d. 2 december 2016 (aanvraag 006), blz. 1-4.
22.Een geschrift, te weten een NFI-rapport d.d. 20 augustus 2015 (aanvraag 003), blz. 2; een geschrift, te weten een NFI-rapport d.d. 7 oktober 2015 (aanvraag 004), blz. 1.
23.een geschrift, te weten de bijlage bij het NFI-rapport d.d. 2 december 2016 (aanvraag 006), blz. 3.
24.Een geschrift, te weten een NFI-rapport d.d. 20 augustus 2015 (aanvraag 003), blz. 3-5.
25.Een geschrift, te weten een NFI-rapport d.d. 7 oktober 2015 (aanvraag 004), blz. 1-3.
26.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 34; proces-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 36 en 37.
27.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte, blz. 38 en 42 onderaan.
28.een geschrift, te weten het NFI-rapport d.d. 2 december 2016 (aanvraag 006), blz. 5 en 6.