ECLI:NL:RBDHA:2017:463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
AWB 16/30127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft eiseres, een Somalische vrouw, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin haar asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. Eiseres had op 26 september 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar verweerder stelde dat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van haar aanvraag, aangezien zij daar eerder een asielaanvraag had ingediend die op 18 december 2012 was gedaan. De rechtbank heeft op 12 januari 2017 een zitting gehouden, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk in de Somalische taal.

De rechtbank overweegt dat eiseres geen beroep kan doen op artikel 9 van de Dublinverordening, omdat de eerdere asielaanvraag in Zweden was afgewezen en er geen schriftelijke verklaring was die haar verzoek steunde. De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening beoogt te voorkomen dat asielzoekers in verschillende lidstaten asiel aanvragen en dat er duidelijke criteria zijn voor de verantwoordelijkheidsbepaling. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op artikel 17 van de Dublinverordening, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden van eiseres, zoals haar zwangerschap en het feit dat haar echtgenoot in Nederland verblijft, niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt die een afwijking van de regels rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en geeft aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning en is openbaar uitgesproken op 17 januari 2017. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/30127
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 januari 2017 in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

gemachtigde mr. M.H. Steenbergen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. M.M.E. Jasper.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 december 2016 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig H. Mahamed, tolk in de Somalische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en van Somalische nationaliteit. Op 26 september 2016 heeft zij een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 18 december 2012 een asielaanvraag heeft ingediend in Zweden. Tijdens het aanmeldgehoor Dublin op 12 oktober 2016 heeft eiseres verklaard dat zij in Zweden is uitgeprocedeerd en naar Nederland is gekomen om bij de in Nederland woonachtige [naam 2] wil zijn, met wie zij in 2014 is getrouwd. Het kerkelijk huwelijk is op afstand - telefonisch - gesloten.
3. Het verzoek van verweerder van 17 november 2016 aan de Zweedse autoriteiten om eiseres op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening 604/2013 (Dublinverordening) terug te nemen, is op 23 november 2016 geaccepteerd.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
5. Eiseres heeft een beroep op de artikelen 9 en 17 van de Dublinverordening gedaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening, wordt op grond van de situatie op het tijdstip waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat indient bepaald welke lidstaat met toepassing van de in hoofdstuk III beschreven criteria de verantwoordelijke lidstaat is.
7. Ingevolge artikel 9 van de Dublinverordening is, wanneer een gezinslid van de verzoeker, ongeacht of het gezin reeds in het land van oorsprong was gevormd, als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in een lidstaat, deze lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.
8. Niet in geschil is dat sprake is van gezinsleden als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen beroep kan doen op artikel 9 van de Dublinverordening, omdat uit het systeem van de Dublinverordening en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:438) volgt dat in geval van een terugnameverzoek geen beroep op de artikelen uit hoofdstuk III van de Dublinverordening kan worden gedaan.
10. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. In artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening is bepaald dat één enkele lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling van het asielverzoek. Met deze bepaling wordt onder meer voorkomen dat asielzoekers naar believen asielverzoeken in verschillende lidstaten kunnen indienen. Dit uitgangspunt brengt onder meer met zich dat geen beroep op de bepalingen van hoofdstuk III (criteria voor het aanwijzen van de verantwoordelijke lidstaat) kan worden gedaan, wanneer de autoriteiten van een lidstaat reeds een beslissing hebben genomen op een asielverzoek. Daarnaast is hoofdstuk III van de Dublinverordening blijkens artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening slechts van toepassing wanneer voor de eerste keer bij een lidstaat een asielaanvraag wordt ingediend. Nu in dit geval vaststaat dat de eerdere asielaanvraag van eiseres in Zweden is afgewezen
,kan eiseres in deze procedure geen beroep doen op het in hoofdstuk III opgenomen artikel 9 van de Dublinverordening. Daarnaast ontbreekt de schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Dublinverordening.
11. Eiseres heeft voorts onder verwijzing naar het arrest Ghezelbash van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 juni 2016 (ECLI:EU:C:2016:409) aangevoerd dat een asielzoeker zich erop moeten kunnen beroepen dat een in hoofdstuk III van de Dublinverordening genoemd verantwoordelijkheidscriterium verkeerd is toegepast. Dit kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat eiseres zich kan - en ook heeft - beroepen op een verkeerde toepassing van artikel 9 van de Dublinverordening, betekent echter nog niet dat dat beroep in dit geval ook moet slagen.
12. Ten aanzien van het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening overweegt de rechtbank als volgt.
13. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover hier van belang, kan elke lidstaat, in afwijking van artikel 3, eerste lid, besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht.
14. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 vermeldt, voor zover hier van belang, dat de IND terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De IND gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval in de volgende situaties: er zijn concrete aanwijzingen dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt; of bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden dat de echtgenoot van eiseres in Nederland verblijft en dat zij thans zwanger van hem is, niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht van onevenredige hardheid getuigt. De Dublinverordening beoogt waarborgen te bieden voor gezinsleden die asiel hebben aangevraagd om deze zoveel mogelijk bijeen te houden dan wel te blijven. De Dublinverordening is echter niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen; hiervoor staan andere regelingen open.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: