ECLI:NL:RBDHA:2017:458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
09/730137-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en taakstraf opgelegd na overschrijding redelijke termijn

Op 20 januari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van hennepteelt. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en de verdachte was bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.C.A. van Tol. De officier van justitie, mr. L.A. Pronk, eiste een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, voor de feiten die zich tussen 26 april 2013 en 18 december 2013 hebben voorgedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten en het aanwezig hebben van een groot aantal hennepplanten in een pand in Leiderdorp.

Tijdens de zitting op 6 januari 2017 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaruit bleek dat hij in een door hem gehuurde woning een hennepkwekerij had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had begaan, en dat zijn handelen in strijd was met de Opiumwet. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf op van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis, in plaats van de geëiste 120 uur, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waarbij de verdachte alleen uit financieel gewin had gehandeld, en dat hennepkwekerijen schadelijk zijn voor de omgeving. De uitspraak werd gedaan door de rechters W.N.L. Donker, D.A.C. Koster en D.M. Drok, en de griffier was mr. D.L. van Lijf. Het vonnis werd uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/730137-14
Datum uitspraak: 20 januari 2017
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats],
[adres 1].

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 januari 2017.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.C.A. van Tol, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. L.A. Pronk heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
Hij in of omstreeks de periode van 26 april 2013 tot 18 december 2013 te
Leiderdorp, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ( in een pand aan de [adres 2]),
een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde
een hennep middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het 5e lid van artikel 3a van die wet;
2.
Hij op of omstreeks 18 december 2013 te Leiderdorp, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in een pand aan de [adres 2]) ongeveer 472 hennepplanten, in elk geval
een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde een hennep middel als
bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het 5e lid van artikel 3a van die wet.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat de verdachte:
1.
in de periode van 26 april 2013 tot 18 december 2013 te Leiderdorp opzettelijk heeft geteeld,
in een pand aan de [adres 2], een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep
eenmiddel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op 18 december 2013 te Leiderdorp opzettelijk aanwezig heeft gehad
,in een pand aan de [adres 2]
,ongeveer 472 hennepplanten, zijnde hennep
eenmiddel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft in een door hem gehuurde woning een hennepkwekerij gehad en deze kwekerij gedurende een periode van ongeveer acht maanden in werking gehad. De uit hennepplanten verkregen stof THC is bij regelmatig gebruik schadelijk voor de gebruikers. Bovendien veroorzaken hennepkwekerijen overlast en gevaar voor de omgeving. De verdachte heeft zich aan dit alles echter niets gelegen laten liggen en heeft kennelijk alleen uit financieel gewin gehandeld. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Documentatie
Omtrent de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 december 2016, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De straf
De rechtbank constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Die termijn is naar het oordeel van de rechtbank aangevangen op 15 april 2014, toen de verdachte door de politie is aangehouden en verhoord. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bepaalde bijzondere omstandigheden. Nu de rechtbank van dergelijke bijzondere omstandigheden niet is gebleken en er heden, 20 januari 2017, vonnis wordt gewezen, stelt zij vast dat de redelijke termijn met negen maanden is overschreden.
Gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank de eis van de officier van justitie op zichzelf passend. De rechtbank ziet echter in voornoemde overschrijding van de redelijke termijn aanleiding om een lagere straf op te leggen dan is geëist. Alles afwegende zal de rechtbank daarom een taakstraf opleggen voor de duur van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 9, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 3 en 11 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze zoals hierboven onder ‘De bewezenverklaring’ omschreven, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
100 (HONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.N.L. Donker, voorzitter,
mr. D.A.C. Koster, rechter,
mr. D.M. Drok, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.L. van Lijf, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 januari 2017.