ECLI:NL:RBDHA:2017:4535
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraanse christen na bekering in Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2017 uitspraak gedaan in de bodemzaak van een Iraanse eiser die asiel had aangevraagd in Nederland. De eiser, die zich in Nederland tot het christendom had bekeerd, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 30 januari 2017 was afgewezen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 13 april 2017 gehouden, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting was ook een tolk aanwezig.
De rechtbank overwoog dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vrees voor vervolging in Iran. De eiser had eerder een aanvraag ingediend om met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) terug te keren naar Iran, wat volgens de rechtbank erop wijst dat hij geen vrees voor vervolging had. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over zijn bekering tot het christendom te vaag en algemeen waren, en dat hij niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk gevaar loopt in Iran vanwege zijn geloof. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 26 april 2017, en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.